Inschetsen
delingsmogelijkheden voor verschillende kavels worden
in dat geval beperkt tot die blokdelen waarin een derge
lijke kavelomvang past binnen het bestaande netwerk
van landschapselementen.
Bij deze benadering is het essentieel dat de grenzen van
de blokdelen zodanig worden gekozen, dat een zinvolle
schaal van het landschap kan worden bepaald, dat wil
zeggen dat de blokdelen qua kavelomvang zo homogeen
mogelijk moeten zijn. Toch blijft het gevaar bestaan dat
toedeling van een grote kavel (gezien de schaal van het
blokdeel) niet wordt toegestaan, terwijl daar ook in de
huidige situatie wel ruimte voor zou zijn.
Het is ook mogelijk minder streng aan deze eis vast te
houden door een afweging met de waardefunctie van
ATOR mogelijk te maken [1], De toedelingsmogelijk
heden worden in dit geval niet beperkt door slechts be
paalde toedelingen toe te laten, maar worden gestuurd
door de toedeling van kleine kavels in een kleinschalig
gebied te laten prefereren boven de toedeling van grote
kavels in een dergelijk gebied. Indien geen andere op
lossing mogelijk is, zullen echter ook grotere kavels
moeten worden toegedeeld in een dergelijk blokdeel.
Daarnaast kan op een soortgelijke manier rekening wor
den gehouden met de bedrijfstypen die gewenst worden
in de verschillende blokdelen. Zo is het voor de realise
ring van een leefgebied voor de das essentieel dat in een
bepaald gebied 20% grasland voorkomt.
Hoewel met behulp van sturing van het overboekings
algoritme al de nodige voorwaarden kunnen worden ge
schapen voor een toedeling die zowel tegemoet komt aan
de belangen van de agrariërs in de streek alsook aan de
belangen van natuur en landschap, blijft het resultaat in
hoge mate afhankelijk van de manier waarop de kavels
uiteindelijk zullen worden ingeschetst.
Ook hierbij is de bestaande topografie zeer belangrijk.
Soms wordt op een zogenaamde „vaste grenzenkaart"
een onderscheid gemaakt in waardevolle en minder
waardevolle perceelsgrenzen. Dit geeft een aanduiding
van grenzen die absoluut behouden moeten blijven (denk
aan steilranden of oude, goed onderhouden houtwallen)
en perceelsgrensbeplantingen die elders gecompen
seerd kunnen worden. Zoals in het kader is aangeduid,
bestaat daarnaast tegenwoordig de mogelijkheid om aan
rechthebbenden nieuwe kavelgrensbeplanting in over-
bedeling te geven. Tijdens de wenszitting kan daarvoor
worden geïnventariseerd wie hiervoor in aanmerking
willen komen. De locatie van deze elementen wordt pas
bepaald tijdens de fase van het inschetsen.
Voorbeelden van de eisen die aan de toedeling worden
gesteld in een landinrichtingsplan
In de voorontwerpplannen voor de herinrichting Mergelland
Oost en Centraal Plateau van 1993 worden gebieden aange
wezen (door middel van een arcering) „met nog nader in te
vullen lijnvormige elementen". Het gaat dan om „lijnvormige
beplantingen breder dan 5 meter voorversterking en
herstel van het historische karakter van het landschap, ver
betering van het landschappelijk beeld, verhoging van de eco
logische waarde, en beperking van de wateroverlast en erosie
in de hellende gebieden".
In het voorontwerpplan voor de herinrichting Ooijpolder wor
den dit soort gebieden ook aangeduid onder de naam „gebie
den waar aanleg van kavelgrensbeplantingen wordt gestimu
leerd". Dit betekent dat op vrijwillige basis lijnbeplantingen
worden aangebracht, waarbij het kavelindelingsplan onder
steuning kan bieden door rekening te houden met bijvoorbeeld
de ligging van bestaande beplantingen. „Nieuwe kavelgrens
beplantingen dragen bij aan versterking van de kleinschalig
heid in deze gebieden en/of aan een geleidelijke overgang van
de meer besloten gebieden naar de meer open gebieden.
Voorts dragen kavelgrensbeplantingen bij aan het leefgebied
van de steenmarter".
Naast de afmetingen en samenstelling van de elementen
zelf zijn met name de relatieve locaties van belang, zowel
ten opzichte van elkaar alsook ten opzichte van andere
functies. De mogelijkheden voor het aanleggen van deze
beplantingsstroken kunnen dan ten volle worden benut
door rekening te houden met een aantal richtlijnen.
Vanuit landbouwkundig oogpunt hebben deze elementen
de meeste kans indien ze zodanig worden gesitueerd, dat
ze een goede exploitatie van landbouwgronden niet in de
weg staan. Dit betekent voor de elementen, dat:
aan beide zijden een andere gebruiker ligt;
aan beide zijden weliswaar dezelfde gebruiker ligt,
maar dat aan weerszijden kavels liggen met een af
meting die een goede exploitatie mogelijk maakt;
een rechthoekig perceel wordt omsloten en zo minder
overlast wordt veroorzaakt dan door beplantingen die
een minder regelmatig perceel omsluiten;
ze ten noorden liggen van een landbouwperceel en
dan ten zuiden van bij voorkeur een weg of een water
loop om schaduwschade zoveel mogelijk te be
perken.
Naar de richtlijnen die moeten worden gehanteerd vanuit
landschapsecologisch oogpunt, wordt op dit moment veel
onderzoek gedaan; met name gaat het hierbij om kwanti
tatieve gegevens. Wel kan een aantal, meer kwalitatieve,
uitgangspunten worden gehanteerd:
de totale oppervlakte waarover het
patroon van landschapselementen
zich uitstrekt, is van invloed op de
biologische rijkdom;
voor lijnvormige beplantingen
U heeft het aantal knooppunten een
positieve invloed op het aantal
voorkomende broedvogels [12].
Fig. 3. De landschappelijke structuur zonder
en met een kaveieindwai.
468
NGT GEODESIA 94-11