Invoeren van ondergronden
Fig. 7. Fragment gescande kadastrale kaart 1 1000.
vullende informatie kan hiervan gebruik worden gemaakt.
Regge en Dinkel voert een proef uit voor het gebruik van
luchtfoto's van Robas in het proefgebied van het ba
sisproject van Kwantis (fig. 9).
lU 1.2
11.3
11.0'
(11.3
11.0 10.!
10.S
-iU3__
10.7
1112
Tor-yj-r-
10.7
10.6
0.7
10.7
Fig. 8. Fragment gescande topografische kaart 1:10 000, met in
overlay hoogtepunten.
In het geometrisch basisbestand zijn de ondergronden
opgenomen, die de gebruiker van het systeem Kwantis
kan toepassen als referentie van de objectbeschrijvingen.
De ondergronden in de vorm van rasterbestanden wor
den hierbij ongewijzigd in het geometrisch basisbestand
ingevoerd.
Anders ligt dit voor de ondergronden in de vorm van
vectorbestanden en TOPhoogteMD. Hier treedt het pro
bleem op dat de soorten ondergronden afkomstig zijn uit
verschillende bronnen (Kadaster, Topografische Dienst,
eigen metingen). Als zodanig hebben zij afwijkende struc
turen en zijn de elementen volgens verschillende stelsels
geclassificeerd.
Om dit probleem op te lossen, worden de ondergronden
bij invoering in het geometrisch basisbestand gecon
verteerd naar de door Regge en Dinkel te hanteren struc-
NGT GEODESIA 94-11
tuur. Hierbij bestaat tevens de mogelijkheid niet van be
lang zijnde informatie weg te laten.
Bij dit proces van uniformeren van ondergronden worden
de elementen dan wel objecten in de verschillende onder
gronden geclassificeerd volgens het stelsel van Regge en
Dinkel en worden kwaliteitsaanduidingen toegekend. Na
conversie hebben overeenkomstige elementen dezelfde
classificatie en worden zij door de kwaliteitsaanduidingen
van elkaar onderscheiden.
Het is overigens niet de bedoeling de vorm van de ele
menten (coördinaten) in de verschillende ondergronden
op elkaar aan te passen. Het verschil in detaillering van
overeenkomstige elementen in ondergronden, afgestemd
op de bedoelde presentatieschaal van de betreffende
ondergrond, blijft daarbij gehandhaafd.
Het GIS-pakket Intergraph MGE/MGA, dat de basis vormt
van het systeem Kwantis, kent standaard een mecha
nisme voor de koppeling en het beheer van geometrische
elementen met bijbehorende attributen. Hoewel dit me
chanisme, waarbij de informatie in de vorm van „MGE-
features" wordt opgeslagen, in principe is bedoeld voor
geometrische beschrijvingen van te beheren objecten, is
het ook zeer geschikt voor het invoeren van de onder
gronden ter referentie in het geometrisch basisbestand.
Door het programma dat het invoeren in Kwantis ver
zorgt, worden de elementen in deze ondergronden
vertaald naar MGE-kenmerken, waarbij vier kenmerken
worden onderscheiden, namelijk voor:
middelschalige topografische elementen;
grootschalige topografische elementen;
hoogtepunten;
kadastrale percelen.
Door raadpleging van de classificatiecode kan de ge
bruiker zien wat het element in de ondergrond voorstelt.
De als attribuut aan het betreffende kenmerk gekoppelde
code verwijst naar een centraal in het systeem opge
nomen classificatietabel van Regge en Dinkel. Bij raad
pleging wordt de in de tabel opgenomen omschrijving van
het betreffende soort element (maximaal 25 posities)
afgebeeld. Deze werkwijze heeft als voordeel, dat de om
vang van de bestanden zoveel mogelijk beperkt blijft en
dat de omschrijving voor alle exemplaren van het soort
element uniform wordt weergegeven.
In de MGE-kenmerken is tevens opgenomen in welke
presentatieschalen de elementen in de ondergronden
mogen worden afgebeeld. In het geometrisch basisbe
stand zijn topografische ondergronden opgenomen voor
groot-, middel- en kleinschalige presentaties. Afhankelijk
van de actuele schaal van de afbeelding op het beeld
scherm wordt automatisch één van deze soorten onder
gronden ter referentie afgebeeld. Als bijvoorbeeld de ge
bruiker „inzoomt" op een waterloop van presentatie-
schaal 1:10 000 naar 1 1000 zal, zodra de afbeelding
op het beeldscherm de 1 5000-grens passeert, de
TOPIOvector ondergrond worden verwisseld voor een
grootschalige ondergrond.
Bij gebruik van analoog kaartmateriaal bestaat meestal
een goed besef van de beperkte nauwkeurigheid van dit
materiaal. Dit geldt eveneens bij gebruik van gescand
analoog kaartmateriaal in de vorm van een raster-
bestand. Bij het gebruik van een vectorbestand bestaat
echter het gevaar dat bij inzoomen op dit bestand de in
druk van een grote nauwkeurigheid wordt gewekt. De ge
bruiker van het netwerk dient te worden gewaarschuwd
tegen niet-verantwoord gebruik van de ondergronden in
463