Evaluatie geometrie
Conclusie
B/L
variant 0 1
variant 2
variant 3
variant 3a
infra
gemid.
O
gemid.
O
gemid.
O
gemid. o
L-infra
0,4
0,4
1,1
1,0
0,5
0,4
O
CO
O
Vi
B-infra
0,1
0,2
0,6
1,0
0,2
0,3
L landelijk B bebouwd
Tabel 2. Resultaat profielmetingen tussen infrastructuurobjecten onderling in meters.
Varianten O en 1 geven hier identieke resultaten.
In bebouwd gebied zijn varianten 1 en 3, qua inhoud, vrij
wel identiek aan variant 0. In variant 2 daarentegen ont
breken 10 van de 14 km te karteren trottoir en 50% van
de vluchtheuvels (5 xVariant 2 scoort op het punt volle
digheid in bebouwd gebied dan ook als enige onvol
doende.
De geometrie van de drie varianten is geëvalueerd op de
volgende punten:
relatieve ligging van gebouwen onderling met ster
metingen;
relatieve ligging van gebouwen en infrastructuurobjec
ten;
relatieve ligging van infrastructuurobjecten onderling.
Precisie-eisen
De praktijkmaat van 0,2 mm op de presenteerschaal voor
de precisie van gekarteerde gegevens wordt hier aange
houden. Dit betekent voor het bebouwde gebied dat een
absolute precisie van 20 cm wordt aangehouden; in het
landelijke gebied wordt met 40 cm gerekend.
Stermetingen
Stermetingen in het terrein hebben tot doel de relatieve
ligging van gebouwen te controleren. Deze terreinmeting
wordt gelegd over de overeenkomstige hoekpunten van
gebouwen in het Kadaster-hoofdbestand. De restverschil-
len in de hoekpunten worden beoordeeld met behulp van
een vereffenings- en toetsingsberekening. De uitkomsten
schetsen een beeld van de relatieve precisie van gebou
wen in de digitale kadastrale kaart. De precisie van de
coördinaten afkomstig uit de terrestrische stermetingen is
gesteld op 1,8 cm.
Van de zes gemeten sterren bevinden zich twee in het
landelijke gebied en vier in het bebouwde gebied. In het
bebouwde gebied voldoen de gebouwen prima aan de
gestelde eisen. In het landelijke gebied geven te uit
gestrekte sterren (doorsnede van 400 m) verwerpingen te
zien. Beperking van de omvang van een ster heft de ver
werpingen op.
Profielmetingen
Een profielmeting is een controlemeting in het terrein in
een verlengde van bestaande bebouwing. De afstand
langs de meetlijn van het object tot de bebouwing wordt
hierbij vastgelegd. Hiermee wordt de relatieve ligging van
gebouwen en infrastructuurobjecten gecontroleerd. In
tabel 1 zijn de gemiddelden van de absolute verschillen,
bestandsmaat minus terreinmaat, en hun standaardaf
wijking weergegeven. Het gemiddelde verschil geeft als
het ware een gemiddelde afstand tussen de variant en
het terrein. De relatieve liggingsge-
gevens van infrastructuurobjecten
onderling zijn vermeld in tabel 2.
In variant 0 zijn geen afstanden van
bebouwing naar infrastructuurobjec
ten gemeten. Verwacht mag worden
dat de relatie tussen de gekarteerde
objecten voornamelijk wordt beïn
vloed door de meetprecisie in het
stereomodel en de identificeerbaar
heid van de objecten. In landelijk ge
bied (fotoschaal 1 12 000) is de
meetprecisie 10 cm in het terrein en
in bebouwd gebied (fotoschaal 1 5000) 4 cm op basis
van 8 in de foto. De standaardafwijking uit tabel 2 kan
worden beschouwd als de precisie waarmee een afstand
wordt gemeten, namelijk het meten van achtereenvol
gens twee objecten in het bestand (voortplantingswet).
Combineren we de meetprecisie van een goed identifi
ceerbaar punt (hoek bebouwing) en de precisies van va
riant 0/1 uit tabel 2, dan komen we tot een afgeleide preci
sie voor variant 0 in tabel 1.
In tabel 1 en 2 vallen direct varianten 0 en 1 op: zij vol
doen aan de gestelde karteringseisen.
Variant 2 heeft in landelijke en bebouwde gebieden grote
standaardafwijkingen. Gecombineerd met de grote ge
middelde waarden valt de geometrische eindwaardering
voor variant 2 negatief uit.
Bij variant 3 hebben objecten ten opzichte van de bebou
wing een systematische afwijking van 2x de karterings-
eis. De relatieve ligging van infrastructuurobjecten is
gemiddeld gelijk aan de karteringseis. De standaardaf
wijking in het landelijke gebied is acceptabel, in bebouwd
gebied is deze 2x de karteringseis.
In tabel 3 wordt de eindwaardering per variant weerge
geven. Onderscheid is gemaakt naar volledigheid en geo
metrie (gemiddelde en standaardafwijking). Daarnaast is
een eindoordeel gegeven.
Varianten 0 en 1 springen als enige alternatieve vervaar-
digingswijzen positief uit de proefneming. Qua volledig
heid en geometrie voldoen zij aan de gestelde karterings
eis.
Variant 2 geeft geen volledig kaartbeeld. Verder is de
standaardafwijking van de verschillen, berekend uit de
profielmetingen, te groot: een factor 21/2 in landelijk ge
bied en een factor 5 in bebouwd gebied. Misschien dat
het digitaliseren vanaf een grotere schaal (bijvoorbeeld
4 x fotoschaal) een beter resultaat geeft. Vooralsnog
voldoet variant 2 niet.
Wat variant 3 betreft, valt op te merken dat de standaard
afwijkingen „landelijk" en „bebouwd" net groter zijn dan
de karteringseis. De cijfers uit tabel 2 geven aan dat
infrastructuur-elementen onderling gemiddeld voldoende
goed te karteren zijn; ten opzichte van bebouwing is de
gemiddelde ligging wat minder (2x de karteringseis).
De eindconclusie luidt dan:
varianten 0 en 1 zijn direct inzetbare alternatieven
voor de GBKN-vervaardiging;
van de overige varianten blijft alleen variant 3 in beeld.
De eindresultaten van variant 3 geven aanleiding tot
nader onderzoek. Op grond van het uitgevoerde
onderzoek voldoet deze variant nog niet.
520
NGT GEODESIA 94-12