COMMENTAAR Proef Nijeveen: de halve schaal, het ei van Columbus? ir. M. J. P. M. Opnamekosten 5% Triangulatie/blokvereffening 20% Detailmeting 25% Naverkenning 30% Editeren 20% T otaal 100% NGT GEODESIA In ngt Geodesia 94 no. 12, p. 518 - 521 is een artikel verschenen over kosten besparing bij de fotogrammetrische ge- gevensinwinning ten behoeve van de gbkn (Proef Nijeveen). In dat artikel wordt verslag gedaan van een onder zoek naar een aantal alternatieven om het fotogrammetrische inwinningspro- ces goedkoper te maken. Alle alternatie ven berusten op het gebruik van een kleinere opnameschaal dan gewoonlijk wordt toegepast. Zo'n onderzoek is bij zonder relevant, want de keuze van de opnameschaal wordt allang niet meer bepaald door de gewenste geometrische precisie, maar door de interpreteerbaar heid, dat wil zeggen de mate van detail die men uit de loto's wenst te extra heren. Het afgelopen decennium is de kwaliteit van de fotogrammetrische opname door verbeterde lenzen, hoge resolutie-emulsies en Forward Motion Compensation sterk toegenomen. Hierdoor zijn onder de gebruikelijke zware eisen aangaande weersgesteldheid haarscherpe opnamen mogelijk, waar door kleinere objecten dan voorheen karteerbaar zijn. Of, anders gezegd, verkleining van de opnameschaal is mogelijk zonder dat de bestandsinhoud daaronder hoeft te lijden. Wat mij verbaast is dat in de inleiding van het bovengenoemde artikel al met een wordt gesteld dat uitsluitend door de schaal te halveren - dit is één van de onderzochte varianten, de nul-variant genoemd - een reductie van de kosten van 30% mogelijk is. Toen ik in de rest van het artikel op zoek ging naar een onderbouwing van deze these, vond ik echter geen enkele argumentatie hier voor. Niet alleen wordt de conclusie niet gestaafd, maar ook wordt hij geëx trapoleerd; men spreekt over besparin gen van enkele tientallen miljoenen guldens voor heel Nederland. Ook deze extrapolatie wordt mijns inziens te wei nig geschraagd door feiten. Een besparing van 30% is buitenge woon hoog wanneer deze uitsluitend te danken is aan verkleining van de opna meschaal. Mijn scepsis is gebaseerd op het feit dat slechts op een beperkt aantal onderdelen van het totale inwinnings- proces besparingen mogelijk zijn wan neer de opnameschaal wordt verkleind, terwijl voor andere onderdelen de kos ten, in het algemeen, toenemen. Laten Lemmens, universitair hoofddocent aan de Faculteit der Geodesie. we, om dat in te zien, het fotogrammetrische proces van opname tot gegevensbestand in een aantal stappen onder verdelen en nagaan welk percentage van de totale kosten aan elk onderdeel valt toe te rekenen. Ik baseer mijn cijfers op gegevens uit de internationale literatuur. Het is niet te ver wachten dat deze cijfers voor Nederland veel anders zullen uitvallen. Wanneer we het fotogrammetrische inwinnings- proces in vijf stappen onderverdelen, dan kunnen we aan elk van deze stappen de volgende percentages van de totale kosten toeschrijven: Op welke onderdelen van het proces zijn besparingen te behalen wanneer men de opnameschaal halveert? Daar de opnamekosten ongeveer 5% van het totaal bedragen, valt daar, ook al kan men bij het halveren van de schaal volstaan met een kwart van de opnamen, geen grote winst te behalen, zeg 1%. Op de triangulatie/blokvereffening kan daarentegen een aanzienlijke besparing worden geboekt. Laten we ruim hartig begroten en stellen: een kwart van de foto's resulteert in kosten voor de triangulatie/blokvereffening die ruim een kwart van de oorspronkelijke kosten bedragen: in plaats van 20%, zeg 6%, een winst van 14%. Wanneer de kaartinhoud hetzelfde dient te blijven, kunnen op de detailmeting zelf nauwelijks of geen besparingen worden bereikt. Bij kleiner wordende schaal en gelijkblijvende bestandsinhoud wordt de noodzaak tot naverkennen groter. De kosten van de na- verkenning zullen hierdoor stijgen, in elk geval nooit kleiner worden. Laten we, om de zaak niet nodeloos gecompliceerd te maken, ervan uitgaan dat de kosten van naverkenning on gewijzigd blijven. Net als bij de detailmeting zullen de kosten van het editeren worden bepaald door de bestandsinhoud en nauwelijks worden beïnvloed door de opnameschaal. Uit mijn eenvoudige manchetboord-berekening volgt dat bij het reduceren van de schaal met de helft onder de meest gunstige omstandigheden tot een kostenbesparing van maxi maal 15% kan worden gekomen. Dat wil zeggen onder de meest optimale omstandigheden is een reductie van de kosten mogelijk, die hooguit de helft bedraagt van wat wordt geclaimd. Hoe komen de drie kadastrale auteurs dan aan 30%? Hierover geeft het artikel geen uitsluitsel; men kan er slechts naar gissen. Laat ik daar een poging toe wagen. In het artikel wordt gesteld dat de nul-variant gedeeltelijk als referentie heeft gediend „om de volledigheid van de overige varianten te controleren Kan het misschien zo zijn dat de inhoud van het verkregen bestand toch niet helemaal de zelfde is als wat gebruikelijk is? Als dat zo is, dan zijn de besparingen niet te danken aan het halveren van de opname schaal, maar aan een beperking van de bestandsinhoud. 105

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 33