1943
1968
1985
kalibratierapport
nee
ia
ja
fotoschaal
1 39 700
1 47 400
1 161 700
basis/hoogte-verhouding
1 1,5
1 1
1 1
vlieghoogte
5670 m
6920 m
13 340 m
cameraconstante
152,40 mm
152,52 mm
87,72 mm
langsoverlap
57%
34%
62%
formaat
23*23 cm
23*23 cm
23*23 cm
opnamedatum
eind juli
augustus
augustus
NGT GEODESIA
1995-4
Tijdens de expeditie schommelde de
temperatuur in het basiskamp tussen de
min 10° en min 18° en was het over
wegend zonnig weer met een koude
wind die woei vanaf de ijskap. De wind
en het ijs zorgden ervoor dat de tempe
ratuur rond en op de gletsjer lager was
dan in het basiskamp.
Gebruik makend van omliggende ter-
reinkenmerken zijn met de luchtfoto
vergrotingen een aantal paspunten in
het veld geïdentificeerd. Eén van de
problemen die hierbij optrad, is dat op
de foto's een natuurlijke grens als een
karakteristieke lijn wordt afgebeeld, ter
wijl in het terrein deze lijn onregel
matig is. In dat geval is het bijvoorbeeld
moeilijk om het karakteristieke knik-
punt van een lijn in het veld te bepalen.
Na de identificatie zijn de punten in
het terrein ingemeten met theodoliet en
afstandmeter. De gemeten afstanden
lagen tussen de 700 m en 2500 m. De
aard van het onderzoeksgebied zorgde,
buiten wat logistieke problemen, niet
voor extra meetproblemen. Aangezien
de vereiste nauwkeurigheid 1 m be
droeg, was het niet nodig rekening te
houden met verschillende atmosferi
sche en instrumentele correcties. Na
vereffening bedroegen de berekende
standaardafwijkingen voor de paspunt-
Tabel 1.
Gegevens over de
gebruikte stereo
opnamen.
coördinaten Gv
0,1 m.
0,03 m en G,
Fig. 3.
Massabalans van
een ijskap.
meter, die de paspunten in het terrein heeft ingemeten, on
ontbeerlijk. Bij de absolute oriënteringen traden de volgende
problemen op:
door de kleinere fotoschaal van 1985 zijn de paspunten
moeilijker te identificeren dan in de foto's uit 1943 en
1968;
de ligging van een paspunt op een helling kan bij een
slechte planimetrische identificatie een grotere hoogtefout
geven dan bij een paspunt in vlak terrein;
door slechte scherpte en contrast van de foto's van 1943
zijn voor deze jaargang de paspunten moeilijk te identifi-
accumulatiezone
'lil
i 1 j evenwichtslijn
- lJj 1 I
-J t *i. ablatiezone
Fotogrammetrische metingen
Met de camera-kalibratiegegevens en
de coördinaten van de paspunten zijn
de fotoparen van de verschillende jaar
gangen georiënteerd. Bij het identifi
ceren van de paspunten in de stereo
modellen bleek de hulp van de land-
Na de oriëntering van ieder fotopaar is een regelmatig DHM
gemeten. Ieder DHM bevatte 4000 punten. De keuze van
de maaswijdte was een kritische factor. De maaswijdte be
paalt in hoeverre de invloed van het micro-reliëf wordt mee
genomen bij de bepaling van de ijsdikte. Hier rijst de vraag
hoe definieer je het micro-reliëf, en in hoeverre is dit micro
reliëf van belang voor het gletsjeronderzoek. Uit gedetailleer-
Accumulatiezone
De accumulatiezone is het gebied waar sneeuw en water
worden toegevoegd aan de ijskap. De mate van accumulatie
wordt beïnvloed door het klimaat.
De ablatiezone is het gebied waar door smelten en afkalven
voornamelijk ijs wordt afgevoerd. Het smelten wordt voor
al bepaald door de hoeveelheid zonnestraling, welke op zijn
beurt afhankelijk is van wolkenbedekking, wolkenomvang
en gereflecteerde straling door omliggende bergen en wol
ken. Op dit moment is 91% van de Groenlandse ijskap
onderdeel van de accumulatiezone en 9% van de ablatie
zone [7].
Door de zwaartekracht wordt het ijs getransporteerd van de
accumulatiezone naar de ablatiezone. Hierdoor ontstaat
een balans tussen deze twee zones. Ten behoeve van massa-
balansonderzoek wordt nagegaan wat de dikteverandering
is van een ijskap. Hieruit kan worden afgeleid of het ijs-
volume en dus de massa is veranderd.
Karakteristiek voor gletsjerveranderingen zijn de af- of toe
name van de ijsdikte, het terugtrekken of aangroeien van de
ijsrand en de fluctuatie van de hellingshoek van het ijs-
oppervlak. De hellingshoek van het ijsoppervlak is ook
karakteristiek voor de beweging van de ijskap. Deze hoek
wordt steiler aan de rand van een ijskap daar waar zich de
gletsjers bevinden. De grootte van de hellingshoek geeft een
aanwijzing over de snelheid waarmee de gletsjer zich ver
plaatst. De richting van de hellingshoek geeft aan wat onge
veer de stromingsrichting van een gletsjer is.
Aan het gletsjeroppervlak is een aantal verschijnselen terug
te vinden dat als microreliëf wordt aangeduid. Deze ver
schijnselen zijn onder andere spleten, smeltwaterriviertjes,
kleinere heuveltjes en meertjes. De afmetingen van deze
verschijnselen bepalen het micro reliëf van de gletsjer.
Spleten kunnen een lengte en diepte hebben van enkele
tientallen meters. De breedte is meestal niet meer dan
enkele meters.
195