•AA-f-D A v A V- X fig. 4. f. f 1 x y 7 1995-4 NGT GEODESIA 12000m 11500m 11000m 10500m Y-as X-as 10000m lengteprofiel dwarsprofiel 10500m 11000m ijsrand 1943 ijsrand 1968 ijsrand 1985 de visuele analyse van de luchtfoto's is gebleken dat binnen de gletsjerrand het terrein vlak is en alleen langs de ijsrand abrupte hoogteveranderingen optreden. Rekening houdend met de abrupte hoogteveranderingen bij de gletsjerrand en het micro-reliëf is gekozen voor een maaswijdte van 25 m [11]. Hoogten van profielpunten zijn bepaald bij dezelfde X, Y-waarden als bij de terreinmetingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de meetmerksturing van de analytische plotter Planicomp Cl00. Voor de bepaling van de horizontale posi tieverandering van de ijsrand is de rand voor de verschillende jaargangen fotogrammetrisch gemeten. De ijsrand is hierbij de overgang tussen land en ijs. De gemeten ijsranden en pro fielen voor de verschillende jaargangen zijn weergegeven in De kwaliteit van de metingen van de profielen en DHM's is uit te drukken in de absolute precisie, de relatieve precisie en de betrouwbaarheid van deze metingen. De precisie wordt beïnvloed door de grootte van langsoverlap, fotoschaal, iden- tificatieprecisie, filmvervorming, lensvertekening, vlieghoog te, meetprecisie en fouten in gegeven terreincoördinaten. De meetprecisie voor de hoogtemeting van de operateur is per jaargang bepaald uit heen- en terugmeting van 60 profiel- punten en bedraagt voor de opeenvolgende jaargangen 0,44 m, 0,17 m en 0,40 m. De absolute precisie geeft aan de precisie waarmee de coör dinaten van een punt in het terrein-coördinatenstelsel in de fotoparen voor de verschillende jaren kan worden bepaald. Na een absolute oriëntering is het kwadratisch gemiddelde Ox, Cy, Cz van restverschillen in de paspunten een maat voor de precisie waarmee punten absoluut binnen het paspunt- gebied kunnen worden bepaald. Per jaargang zijn de kwa dratisch gemiddelden berekend. Zij bedragen voor de jaar gangen 1943, 1968 en 1985 voor de X-coördinaat 2,66 m, 1,56 m en 2,70 m; voor de Y-coördinaat 3,47 m, 2,92 m en Fig. 4. 3,01 m en voor de Z-coördinaat Ijsranden en 0,86 m, 0,16 m en 0,40 m. Door het profielen. gebruik van natuurlijke paspunten die moeilijker te interpreteren zijn dan ge- signaliseerde punten, zijn de X, Y-coör dinaten slechter bepaald dan de Z- coördinaten. De relatieve precisie geeft aan wat de precisie is van de grootheid die afgeleid wordt uit de coördinaten van twee pun ten. Deze precisie is van belang bij de bepaling van de precisie van te bepalen hellingshoeken. Uit de voortplantings- wet van de varianties volgt dat de abso lute precisie met een factor V2 verme nigvuldigd moet worden om de relatie ve precisie te verkrijgen. De aanwezige correlatie tussen punten binnen één ste reomodel zorgt ervoor dat voor deze punten de relatieve precisie beter kan zijn dan de absolute. Doordat de groot te van de correlatie onbekend is, is het niet mogelijk om over de werkelijke relatieve precisie een uitspraak te doen. De berekende relatieve hoogteprecisie voor de jaargangen 1943, 1968 en 1985 bedraagt respectievelijk 1,22 m, 1943, 1968 en 0,23 m en 0,56 m. Hierbij blijkt dat 1985. ruimschoots wordt voldaan aan de pro- Hellingshoek jecteis van 1,4 m. De relatieve precisie vectorlengte, van de X, Y-coördinaten is niet ver- hellingsrichting meld, omdat deze bij de bepaling van vectorrichting, hellingshoeken van ondergeschikt be- rood 1943, lang zijn. Het blijkt dat de relatieve groen 1968, precisie van 1968 het grootst is. Een blauw 1985- verklaring hiervoor is het slechte foto- Fig. 5. Hellingshoek- afbeeldingen voor >-• t- \*=- -.V V/fc, r' ■W A 1 y V f f >j Y -I «r- 7' -T' f1 r" i r' v rr y r' V. t 196

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 24