Sterkte/zwakte-analyse Mythe Werkterrein voor de geodeet NGT GEODESIA matie. Het roept bij mij het beeld op van de verstofte archivaris die alles wat hem wordt aangereikt, zo zuiver en vol ledig mogelijk probeert te bewaren en te behoeden omdat er weieens iemand langs kan komen die het nodig zou kunnen hebben. Inmiddels zijn de ar chiefwetenschappen al zo ver om te weten dat dat een heilloze weg is. Maar er is nog iets aan deze geo-informant wat me niet zint: praten we over een geodeet of over een informaticus? Als we toch al zo klagen over de breedte van het vakgebied, waarom zouden we ons dan zorgen maken over vraagstuk ken van informatietechnologie? 1995-5 Is het Plan dan een slecht plan? Er zit wel degelijk waardevol materiaal in het werk van de commissie. Ik haal er de sterkte/zwakte-analyse uit. Zwak wor den genoemd: de publieke onbekend heid van de geodesie, het inhoudelijk isolement en het beeld van de geodeti sche ingenieur als strevend naar opper ste nauwgezetheid, terwijl die kwaliteit in het geheel niet wordt gevraagd. De sterkte wordt slechts als volgt belicht en die kan ik dus in zijn geheel citeren: De geodesie ontleent baar relatieve sterk te op de nationale markt voornamelijk aan de combinatie van de volgende ken merken Daarbij wordt verwezen naar een lijstje variërend van de kennis van het zwaartekrachtsveld tot en met de kennis van het onroerend-goedrecht. Een lijstje dat wat mij betreft nog verre van volledig is, maar wel de huidige stand van zaken over de opleiding tot geodetisch ingenieur weergeeft. Iedere methodische benadering van een pro bleem staat of valt met een goede analy se van de sterke en de zwakke kanten van de huidige situatie, aan te vullen met een analyse van de kansen en be dreigingen die de directe omgeving aanbiedt. Die aanzet zit dus wel in het Plan, maar helaas blijft het daar ook bij. Wie verder leest, vindt weinig terug van de sterkte/zwakte-analyse. Je kunt geen geodeet spreken of er wordt gememoreerd dat het probleem de breedte van het werkterrein is en dat het aantal beoefenaren zo klein is. Hoe langer ik daarover nadenk hoe onzinni ger ik het vind. Hebben we hier niet te maken met een neefje van Calimero: „De wereld is zo groot en ikke ben zo klein"? De breedte van de opleiding is niet meer dan de breedte van het werk- De inrichting is het werkterrein van de geodetisch generalist van de toekomst. veld waarop de geodeet zich beweegt. Dit werkveld is alles wat met onroerend goed te maken heeft, of met andere woorden: alles wat aan de aarde vastzit. Dat betekent natuur lijk niet dat geodeten alles moeten kunnen beheersen dat maar met onroerend goed te maken heeft. De geodeet is een generalist die onder andere veel weet van het verzamelen, ordenen van zinvolle en het weggooien van overbodige infor matie die hem door een groot aantal deskundigen wordt aan geboden. In combinatie met zijn juridisch, economisch en technisch inzicht geeft dit de geodetische generalist een krachtige positie in de vastgoedwereld. De geodeet is, om eens een cliché van de toekomst te lanceren, een „vastgoed manager", maar dan wel een vastgoedmanager die ingescha keld wordt als het gaat om complexe stedelijke en landelijke inrichtingsprocessen. De geodeet is een generalist die onder andere veel weet van het verzamelen, ordenen van zinvolle en weggooien van overbodige informatie die hem door een groot aantal deskundigen wordt aan geboden. Maar zijn we zo klein in aantal? Exact, er zijn maar weinig geodeten. Maar dat kan geen consequenties hebben voor de breedte van het werkterrein. Het kan slechts betekenen dat er maar heel weinig specialismen zijn. In het geval van de geo deet in Nederland slechts één: de geometer. Als er later meer geodeten komen, kan er wellicht een nieuw specialisme wor den ontwikkeld. Wellicht is er in 2005 ruimte voor de ont wikkeling van de specialist in de waarderingstechniek van onroerend goed. De Wet Waardering Onroerende Zaken vraagt nu al om een benadering van een dergelijk probleem op academisch niveau. Ik noem maar wat. Laten we ons vooral niet wijs maken dat wij als enigen met dit probleem zitten. Het werkveld van de juridische wetenschappen is vele malen groter. Er zijn natuurlijk heel veel juristen, maar dat vertaalt zich dan ook in een groot aantal specialisaties. De essentie van de juridische wetenschap en net zo, de econo mie, de natuurkunde of noem maar welke academische opleiding dan ook op, is de breedte. Daar moet je niet aan knagen. Dat moet je uitbouwen en uitwerken. Daarin zit de uitdaging van de geodesie in de toekomst. Ik heb eerder aangegeven waar de markt voor de geodetische generalist ligt: in de stads- en landinrichting. Niet in de informatievoorziening ten behoeve daarvan, dat is een inte ressant onderdeel, maar in het gehele veld van de land- en stadsinrichdng. Maar ziet de commissie de behoefte aan de geodetische generalist? Op dit punt lijkt de commissie verantwoordelijk voor het Plan ziende blind. Via een heilloos opsplitsen van marktsegmenten, die mijns inziens meer te maken heeft met de traditionele wetenschappelijke indeling, worden deelsectoren onderscheiden die stuk voor stuk als zeer klein of als verliezend worden gekenmerkt op een tweetal na: „de informatie nodig voor de stedelijke herinrich- tingstaak en de geo-informadevoorziening". De commissie spreekt respectievelijk van „wellicht enige groei" en „duide lijke groei". Nu zijn de vraagstukken van de stadsinrichdng van eminent belang. Daar is geen discussie over mogelijk. Dat er dan ook wel enige kruimels zullen vallen op het bord van degene die zich bezighoudt met de „informatie nodig voor de stedelijke herinrichtingstaak", zal dan ook best wel zo wezen. Het an dere kansgebied is dat van de „geo-informatievoorziening". Mijns inziens is dit een veel meer conjuncturele deelmarkt. De geodetische generalist zal vandaag de dag grote aandacht hebben voor geo-informatievoorziening vanuit het brede overzicht over het gehele werkterrein, maar deze zelfde gene- 239

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 15