A Tot slot '995-5 NGT GEODESIA teit die buiten plaatsvindt, concreet, op een in tijd en plaats bepaald deel van de werkelijkheid. Ik ben bang, dat beide zaken een beetje door elkaar heen zijn gaan lopen. Bij de eerste interpretatie is de nominale grondslag inderdaad imaginair, want qua omvang onbepaald. Daar kun je dus ook niet aan toetsen. Het enige wat je hebt is een verzameling van criteria. Die is echter beslist niet dezelfde als de verzameling van objecten die volgens die criteria in een concreet waar nemingsproces te vinden zijn. De eerste verzameling is door onder andere de filosoof Rudolf Carnap de intensie genoemd en de tweede de extensie. Over de eerste kun je nadenken en discussiëren in commissies en werkgroepen, voor het vast stellen van de tweede zul je echt het veld in moeten. Dit is de tweede, voor de praktijk veel begrijpelijker interpretatie, want je hebt er geen imaginaire verzameling bij nodig. Alles is even concreet en herkenbaar, en daar kunnen we dan ook beter van uitgaan bij het opbouwen van een theoretisch model. Iemand die het terrein moet opnemen, gaat gewapend met inhoudsspecificaties en inwinningsspecificaties (en een hele boel ervaringskennis) het veld in. De objectkeuze is een waarnemingsproces, soms zelfs een meetproces („alle ge bouwen hoger dan 3 meter dat staat niet op de buitenkant geschreven!). Wanneer de objecten zijn gekozen, worden ze verder opgemeten volgens de inwinningsspecificaties. De problemen bij het plaatsen van de idealisatie in dit theo retisch verband doen overigens vermoeden, dat inhouds specificaties en inwinningsspecificaties niet zo scherp te scheiden zijn. Maar stel dat het wel lukt, dan heeft de land meter voldoende aan zijn ol haar bundel specificaties en is het hele begrip nominale grondslag overbodig. Want het werk (de geproduceerde gegevensverzameling) kan slechts beoordeeld worden door een nieuwe opname, dat wil zeggen door vergelijking van de gegevensverzameling met de werke lijkheid, volgens de gegeven specificaties, daaronder ook de inhoudsspecificaties. De toepassing van de inhoudsspecifi caties is daarbij net zo goed onderworpen aan de kwaliteits kenmerken betrouwbaarheid en nauwkeurigheid als de toe passing van de inwinningsspecificaties. Je kunt zelfs zeggen, dat bij de opname de inhoudsspecificaties deel zijn van de inwinningsspecificaties. Er is dus een overlap tussen deze begrippen. „De kwaliteit van een gegevensverzameling wordt bepaald door een vergelijking van de inhoud van de verzameling met de nominale grondslag en dus niet door vergelijking met de werkelijkheid" (Referentiemodel, p. 6). Een van de kwa liteitsaspecten is volledigheid. Ook dit aspect is alleen te beoordelen door het veld in te gaan, niet door alleen in houdsspecificaties te raadplegen, want de terreinopnemer heeft, op grond van de specificaties, in het veld beslissingen moeten nemen over wel of niet meenemen. Het hele idee van de „nominale grondslag" als een soort ideale, platonische, werkelijkheid, „theoretisch 100% juist", doet sterk vrezen voor een terugkeer naar het idee van een „ware waarde". In mijn Delftse opleiding hebben prof. Baarda en zijn medewerkers mij door theoretische be schouwingen en praktische oefening (het „plankje van Meerdink"!) de onzinnigheid en overbodigheid van dit be grip leren inzien. Hopelijk daarom hebben kennelijk sommi ge collega's moeite met de „nominale grondslag". Wanneer je iets wil toetsen, moet je dat doen aan andere waarnemin- Het begrip „nominale grondslag" als denkbeeldige gegevens verzameling is dus principieel nutteloos en verwarrend. gen, in de werkelijkheid. Daar is niets ideaals of imaginairs aan, het is prakti sche realiteit behept met alle mogelijke onzekerheden. Er valt gelukkig uitste kend mee te leven, theoretisch en prak tisch. Het onderscheid tussen inhoudsspecifi caties en inwinningsspecificaties lijkt nuttig, maar de verschillen en overlap pen moeten beslist veel beter worden uitgewerkt. En als men nu echt zo graag de term nominale grondslag wil hand haven, kan men hem beter gebruiken als naam voor een verzameling van in houdsspecificaties (de intensie volgens Carnap). Die specificaties zijn dan mis schien niet ideaal, maar zeker niet ima ginair, ze kunnen zwart op wit worden gesteld in voor ieder begrijpelijk Neder lands of een andere Europese taal. Er kan mee worden getoetst, op twee manieren. Aan een gegevensleverancier kan worden gevraagd of hij heeft ge werkt volgens bepaalde inhoudsspecifi caties. Zo nee, dan is de kans groot dat de gegevensverzameling niet zonder meer bruikbaar is. Zo ja, dan kan de leverancier op zijn woord worden ge loofd of kunnen, bij twijfel, controle waarnemingen in het terrein worden uitgevoerd, volgens de inhoudsspecifi caties (en de inwinningsspecificaties). Het begrip „nominale grondslag" als denkbeeldige gegevensverzameling is dus principieel nutteloos en verwar rend. Door herdefinitie als concrete verzameling inhoudsspecificaties bij bepaalde typen bestanden kan het ech ter wel een belangrijke rol vervullen in een theoretisch raamwerk voor geo grafische inhouds- en kwaliteitsbeschij- ving. Wanneer dit raamwerk nu door de RAVI ook nog wordt aangevuld met de (uiterst complexe!) tijdsaspecten en met de (ook heel ingewikkelde) wils- modaliteiten, die naast de nu wel goed beschreven kwaliteitsaspecten (kennis modaliteiten) optreden in allerlei ruim telijke planningsinformatie, wordt de structuur van de geo-informatie al heel behoorlijk afgestemd op de werkelijk heid van het menselijk handelen. Infor matie wordt namelijk niet alleen ver kregen door meting, maar ook door allerlei analyse-, plannings-, ontwerp en besluitvormingsactiviteiten. Dat wordt, ook door de RAVI, vaak over het hoofd gezien, hoewel het bepaald niet om imaginaire zaken gaat. 260

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 36