9. o- <9*. m /O <SclfW Unieke objectidentificaties >995-5 NGT GEODES1A (a) n (b) 1 ^\2 1 (C) (d) io (g> P/ (i) (b) (c) 1 1 I ~2 (d) w. p •^0) PI P2 00 *1/2 (a) J (b) <C> (d) (a) PI P2 (o) Binnen LKI [9, 10] worden „tools" ingezet om de in het „praktijkoverzicht" opgesomde inconsistenties zoveel moge lijk direct tijdens de inwinning te detecteren. Aldus wordt voorkomen dat inconsistente gegevens worden opgeslagen. Vergelijkbare hulpmiddelen zijn of worden ingezet bij een algehele kwaliteitscontrole van het LKI Hoofdbestand. Voor de uitwisseling zou het handig zijn als de „kennis" van wat wel en niet is toegelaten, wordt toegevoegd aan het uit te wisselen bestand. Deze kennis zou bijvoorbeeld kunnen worden aangegeven met een set binaire variabelen: (0) bete kent „toegelaten", (1) betekent „niet toegelaten". Voor de kadastrale kaart zou deze set er dan op basis van het overzicht in fig. 2 als volgt uitzien: Fig. 1. Overzicht topo logische relaties. (Bron: Clementini et al. [7]). 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 En voor de objectgerichte GBKN misschien als volgt: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 0 0 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 1 0 1 1 1 0 1 1 Dit is overigens sterk afhankelijk van de nog op te stellen de finitie van de gegevensstructuur voor uitwisseling van opde lingsobjecten en inrichtingselementen. Het zou zeer wel kunnen dat hiervoor verschillende consistentievoorwaarden van toepassing zijn. Als „kennisgegevens", bijvoorbeeld in bovenstaande vorm, zijn toegevoegd aan het uitwisselingsbestand, kan binnen komende informatie bij een afnemer worden getoetst op topologische (en syntactische) consis tentie alvorens de informatie wordt ingelezen in een GIS-gegevensbank (fig. 3). Toevoeging van een set met „kennisgegevens" aan NEN1878 op basis van bovenstaand voorbeeld of op basis van een meer theoretische uit werking of een combinatie vereist een uitbreiding van deze norm. Zodra door de leverancier is vastgesteld dat de gegevens topologisch consistent zijn, kan er worden uitgewisseld. In de praktijk wordt hierbij meer en meer ge bruik gemaakt van zogenaamde muta tiebestanden. Deze mutatiebestanden kunnen door het Kadaster worden gele verd nadat een zogenaamd nulbestand is geleverd voor het gebied waarover de klant mutaties met een bepaalde fre quenties geleverd wenst te hebben. Hierdoor kan worden voldaan aan een belangrijke voorwaarde voor uitwisse ling van mutaties, namelijk dat dezelfde gegevens bij leverancier en afnemer aanwezig zijn. Aldus kunnen vervallen verklaarde objecten in mutatiebestan den worden getraceerd in het bestand van de klant en sluiten nieuwe objecten in het mutatiebestand nauwkeurig aan op aanwezige gegevens. Een probleem bij de verwerking van mutatiebestanden is dat „vervallen ob jecten" in de bestanden slechts kunnen worden herkend door ze te vergelijken op coördinaten: de coördinaten van een vervallen grens in het mutatiebestand dienen te worden opgespoord in het „eigen" bestand en daar te worden ver wijderd. Het is natuurlijk veel handiger als de vervallen grens een unieke identi ficatie heeft (waarin tevens de herkomst van het lijnobject kan worden opgeno men!). Dan is de betreffende grens veel eenvoudiger op te sporen in het bestand van de afnemers. Dit geldt ook voor teksten en symbolen. Hierbij gaat het óók vaak om meerdere coördinaten. Vanzelfsprekend moet de verwerkings- programatuur aan afnemerszijde hierop worden ingericht. Op dit moment voert het Kadaster proeven uit met een „vernieuwd" LKI Hoofdbestand. In het gegevensmodel voor dit vernieuwde Hoofdbestand is rekening gehouden met unieke object-identificaties voor lijnen, grenzen, teksten en symbolen [11]. Het Kadaster denkt met de intro ductie van unieke object-identificaties de gegevensuitwisseling naar haar klan ten beter in te richten. Zodra deze mo gelijkheid beschikbaar is, zullen er ook 232

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 8