V
BROl
BROl
BROl
BROl
NGT GEODESIA
>995-9
goed mogelijk dat de parkeerplaats van
een supermarkt particulier is, maar zich
als openbaar presenteert, en gekarteerd
moet worden. Het bijzonder bestek kan
worden gebruikt om detail-afspraken
hieromtrent te maken. Een plein wordt
de facto als te karteren beschouwd, een
kerkhof of een park niet. Bijzondere in
richtingen zoals hospitalen zijn geen
openbaar gebied, maar dikwijls hebben
nutsbedrijven er alle belang bij te weten
waar daar hun leidingen liggen.
Gebouwen (BB)
Het meest belangrijke object is zonder
twijfel de „gemeten gevel" (BB01).
Daarvoor wordt eerst bepaald welke ge
bouwen worden gekarteerd. Het betreft
alle gebouwen (permanente construc
ties) in het openbaar gebied en op parti
culier terrein binnen 20 m van de grens
tussen particulier en openbaar. Hoofd
gebouwen (woningen, openbare gebou
wen en/of gebouwen met een huisnum
mer) worden altijd gekarteerd, zelfs als
zij voorbij die 20 m-grens liggen. Er is
dus een onderscheid gemaakt tussen
hoofdgebouwen en bijgebouwen. Bij
gebouwen zijn dan alle gebouwen die
geen hoofdgebouw zijn. Bijgebouwen
worden op dezelfde wijze gekarteerd als
hoofdgebouwen, alleen mag men ze
sneller achterwege laten (fig. 4).
De volgende regels spelen bij de karte
ring van gebouwen:
de voorgevel wordt steeds gekarteerd:
de voorgevel is de gevel met de klein
ste hoek ten opzichte van de straat,
hij wordt bovendien op zijn breedst
geïnterpreteerd zelfs als hij achteruit-
schrijdend is;
de vrijstaande zijgevel wordt steeds
gekarteerd tot 5 m diep: de zijgevel is
het deel van de gevel dat begint waar
de voorgevel eindigt;
verspringingen in de te karteren
voor- of zijgevel worden steeds gekar
teerd wanneer zij groter zijn dan
25 cm;
voor bijzondere gevallen als trappen,
opstappen, terrassen, siermuren, bal
kons en steunberen zijn naast defini
ties ook afspraken over de kartering
gemaakt.
Wanneer gebouwen aan elkaar ge
bouwd staan, wordt gebruik gemaakt
van „gemene gevel" (BB02). Dit is een
lijn van 10 m die loodrecht op een ge
meten gevel wordt geconstrueerd, ver
trekkend van een gemeten punt dat
aangenomen wordt als scheiding tussen
beide gebouwen. Bijzondere gevallen
die als gebouwen worden gekarteerd,
Fig. 5.
Het karteren van
rand bestrating"
(BR01).
zijn „trap" (BB03) en „pijler" (BB04). Voor elk gebouw
moet een teken binnen de omtrek worden geplaatst:
bij een hoofdgebouw: het huisnummer dat in de ASCII-
tabel .BB is opgeslagen;
bij een bijgebouw: het symbool voor „identificatie bijge
bouw" (BB07);
bij beide mag „beschrijving gebouw" (BB08) worden toe
gevoegd, ter verheldering (voorbeeld: de tekst „St.-Baafs-
kathedraal");
de symbolen voor „trap" (BB03) of „pijler" (BB04).
Indien optioneel de achtergevels worden gevraagd, geldt het
object „achtergevel" (BB 10); deze worden niet naverkend,
en mogen niet voorkomen aan de kant van de te karteren
straat.
Wegen en wegmeubilair (BR)
Deze objecten worden gekarteerd als zij voorkomen op open
baar of schijnbaar openbaar gebied. Geen van deze objecten
voorkomend op particulier terrein worden in de nutsbedrijf-
basiskaart gekarteerd, met uitzondering van „mast" (BRIO).
Wegen waarlangs leidingen liggen of hoofdgebouwen staan,
worden altijd gekarteerd. Het tweede meest belangrijke ob
ject in de GBKV is de „rand bestrating" (BR01). Hieronder
wordt verstaan:
niveau-verschil tussen twee verhardingen of op de rand van
een verharding met een opstand, meestal de stoeprand;
grens tussen verhard en onverhard, meestal de rand van de
openbare weg;
ook discontinue knikken in verhardingen, dienstig als
goot, kunnen hiermee worden gekarteerd.
Met dit object worden geen verkeersfuncties en materiaal-
verschillen gekarteerd (fig. 5).
Verhardingen of onverharde stroken die minder dan 0,5 m
breed zijn, worden beschouwd als deel van de verharding
gelegen naar het midden van de weg. Uitsparingen in verhar-
stoep
rijbaan
goot goot
<0,50m
berm berm^
rijbaan
goot goot
verharde
berm
I WORDT I
JwORDT^
GOOT
HOOFDRIJWEG
INVOEGSTROOK
GOOT
HOOFDRIJWEG
GOOT
BROl
395