Drie generalisatiemethoden Uitgangssituatie 23 vlakken Attribuut-klasmethode 17 vlakken 1995-12 NGT GEODESIA gevolgd door een kartografische generalisatie voor het weer geven van de gegevens op kaart. Bij de generalisatietoepassingen op het DLO-Staring Cen trum vindt voornamelijk database-generalisatie plaats, om dat het doel van het proces niet is om uiteindelijk een goed leesbare kaart te produceren, maar geo-informatie te genere ren die dient als invoer voor simulatiemodellen. In dit artikel zal de aandacht uitsluitend zijn gericht op database-generali satie. Een tweede beperking van het onderzoek is de gericht heid op vlak-objecten. In dit onderzoek zijn de volgende drie generalisatiemethoden met elkaar vergeleken: oppervlaktemethode; attribuut-klasmethode; gelijkheidsmethode. Hierna zal kort op de drie methoden worden ingegaan. In Fig. 1. Effect verschillende generalisatie methoden. (Legenda 1) Oppervlaktemethode 13 vlakken Legenda 1 BI Bebouwing 1 Klei 1 IKlei 2 II Klei 3 f Veen 1 Bi Veen 2 Bi Veen 3 B Water Zand 1 IZand 2 Zand 3 j 22 Zand 4 fcV» (Legenda 1) (Legenda 2) Gelijkheidsmethode 13 vlakken Legenda 2 LH Bebouwing [IB Veen j B Water IZand 1 Zand 2 I Zand 3 Zand 4 (Legenda 1) tabel 1 staan enkele kenmerken van de drie methoden weergegeven. In fig. 1 is het effect van de methoden visueel weergegeven. Oppervlaktemethode Bij de oppervlaktemethode wordt ge neralisatie uitgevoerd op basis van de geometrie van ruimtelijke objecten. De oppervlakte van een object wordt daar bij als generalisatiecriterium gebruikt. Kleine vlakken worden toegevoegd aan het aangrenzende grootste vlak. De mate waarin een generalisatie wordt uitgevoerd, is te sturen door een re ductie van het aantal vlakken op te geven. Voordeel van deze methode is dat hij eenvoudig is uit te voeren; na deel is dat geen rekening wordt gehou den met de thematische eigenschappen van een vlak. Deze methode is daarom als toepassingsongevoelig te karakteri- Attribuut-klasmethode Bij de attribuut-klasmethode wordt ge neralisatie uitgevoerd op basis van de classificatiehiërarchie van de attributen van ruimtelijke objecten [4], Attributen van vlak-objecten kunnen op verschil lende niveaus in een classificatiehiërar chie worden weergegeven. Een vlak- object van het type bodem bijvoorbeeld kent verschillende abstractieniveaus (fig. 2). Op het meest gedetailleerde ni veau (subklasseniveau) is het vlak te be schrijven als zware klei. Een stap hoger in de classificatiehiërarchie wordt het vlak als klei getypeerd. Door vlak-ob jecten op een hoger niveau af te beelden en samen te voegen, als ze dezelfde beschrijving krijgen, vindt generalisatie plaats. Indien bij deze vorm van genera lisatie alleen wordt geschoven in de classificatiehiërarchie, vindt nog geen toepassingsgerichte generalisatie plaats. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde, voor een toepassing belangrij ke, objecten op subklasseniveau dienen te worden weergegeven, terwijl voor an dere objecten klasseniveau voldoende is. In de geïmplementeerde methode is deze toepassingsgevoelige sturing inge bracht door aan ieder classificatieniveau van de objecten een zogenaamde be langrijkheidsfactor toe te kennen. De belangrijkheidsfactor varieert van 0 tot 1waarbij 0 een geringe belangrijkheid voor de toepassing aangeeft en 1 een zeer hoge belangrijkheid. De mate van generalisatie kan door de gebruiker worden gestuurd door bijvoorbeeld al leen de objecten te behouden met een belangrijkheidsfactor groter dan 0,5. Een voordeel van de attribuut-klasme- 540

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1995 | | pagina 4