bij een beroep op wiskunde alleen werd gedaan als het niet anders kon; van de dan nog overblijvende onbegrijpelijk heden bevrijdde ik mij door eliminatie. In mijn jaren als student en beginnend docent leek de geodesie wel een ellipsoïdische geodesie te zijn. Jarenlang zocht ik in het Bulletin Géodésique teruggaand tot 1930, in de publikaties van de Baltisch Geodetische Commissie, in de werken van Helmert en Bruns en in vele andere publikaties. En ik kwam tot de conclusie dat de hoofdzaak in de geodesie wel moest zijn het reduceren van alles en nog wat naar de of een ellipsoïde. Maar waar lag dat verdraaide ding? En hoe verhield zich de meter-dimensie van de ellipsoïden tot de meter-dimensie van de opkomende nieuwe afstandmeters? Verhulde de vaak complexe wis kunde van de reductiekunst niet een fundamentele fout in de denkwijze? Een fraaie anekdote: op een bijeenkomst van mijn studie groep bracht een welbekend Zweeds geodeet verslag uit van metingen met het nieuwe type zeer nauwkeurige afstand meters, met daarbij de weloverwogen reductie naar de ellipsoïde. De vraag die hij ons voorlegde was: „maar hoe kun je dit reductieproces omkeren?Verbazing alom en geen antwoord! Ook het rekenen op de ellipsoïde gaf geen volledig gesloten model, terwijl bij het schrijven van de HTW-1956 de land meetkundige rekenmethoden maar een rommelige indruk maakten. En zo kwam ik ertoe in de zestiger jaren voor de zoge naamde geometrische geodesie een nieuw rekenmodel op te stellen op basis van de delingsalgebra's: complexe getallen in het platte vlak, quaternionen in de ruimte. Geëlimineerd werden ellipsoïden, dimensies en ijkproblemen. Binnen het model kunnen gedimensioneerde grootheden, en dus ook de ellipsoïde, dan op een consistente wijze weer gedefi nieerd worden. Toen dit leek te lukken, werd naar de fysische geodesie als vingeroefening gekeken. Daar was maar één ellipsoïde, de zogenaamde aardellipsoïde met volume en massa gelijk aan die van de aarde en gecentreerd in het massacentrum van de aarde. Helaas waren noch volume en massa, noch de plaats van het massacentrum bekend, terwijl volume en massa de dimensieziekte hadden. Er waren veel scalaire grootheden, dus moest de derde delingsalgebra, die van de reeële getallen, worden ingezet. Het volume kon worden geëlimineerd door de aardellip soïde te elimineren, de massa door de integraalvergelij kingen iets te transformeren. En zo groeide rond 1975 een modeltheorie met bijpassende kanstheorie, waarvan in mijn lezing voor het 25-jarig bestaan van de OEEPE in 1978 verslag is gedaan. De plaats van dat massacentrum bleef mij intrigeren. Theo retisch kan dit in de gravimetrie worden berekend, maar op praktische gronden blijkt het onbetrouwbaar. Intussen waren de satellietmethoden van de grond gekomen, maar hier bleek de opzet van een dimensieloos rekenmodel veel moeilijker, en leden van mijn vroegere vakgroep zullen zich meerdere mislukte pogingen herinneren. Maar in het jaar Een nieuw rekenmodel: complexe getallen in het platte vlak, quaternionen in de ruimte. Hoe kun je een coördinaten- frame centreren in een punt binnen de aarde, waarvan je de plaats ten opzichte van punten op het aardoppervlak niet kent? dat ik zeventig werd, kreeg ik een brain-wave en toen begon alles op zijn plaats te vallen. Volgens alle publika ties die ik gelezen heb, is aan satelliet methoden eigen dat het gebruikte coördinaatframe gecentreerd is in het massacentrum van de aarde. En zo krijgt men dus geocentrische coördi naten voor punten op het aardopper vlak. Maar ik had door mijn voorstudies ge leerd dat je coördinaatframes ophangt aan punten op het aardoppervlak, hoe kun je dan een frame centreren in een punt binnen de aarde, waarvan je de plaats ten opzichte van punten op het aardoppervlak niet kent? Slechts in één publikatie, een Duitse dissertatie, sprak de auteur zijn verba zing uit over deze centrering. Maar hij legde zich erbij neer omdat iedereen dit leek te accepteren. Omdat je de plaats van het massacen trum van de aarde niet kent, moet je een eventuele excentriciteit van het coördinaatframe bij linearisering nul stellen en kun je de normale satelliet methodiek overnemen. Transformeer nu naar een dimensieloos model, waarbij in hoofdzaak beperking tot een eerste orde model voor ons doel voldoende is. Het rekenmodel wordt nu een quaternion-model met als coördinaatstelstel een quasi-geocen- trisch terrestrisch schrankingsstelsel. Bij de inschakeling van het model moet je echter oppassen omdat nu de excentriciteit van de oorsprong van het coördinaatframe ten opzichte van het massacentrum van de aarde in rekening moet worden gebracht; deze is vermoedelijk van de orde van ICE8 tot 1(V8 van de gemiddelde aardstraal. De theorie blijkt verrassende elemen ten te bevatten: zo wordt de verhou ding van moduli van zwaartekracht vectoren in het terrestrisch gravime- trisch model bij de baanberekening vervangen door de verhouding van moduli van snelheidsvectoren. Dit geeft een analoge wijziging in de extra vrijheidsgraad, zoals ingevoerd bij het schrankingsstelsel van het terrestrisch gravimetrisch model, bij het schran kingsstelsel van de baanberekening van een satelliet. Verder volgt uit het stelsel van gelineariseerde vergelijkin gen dat in principe de massa van de 52 1996-1 NGT GEODESIA

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 6