A
grootheden zoals zwaartekracht en geoïde-hoogte. Deze
laatste inconsequentie, plus het feit dat de ontworpen
modeltheorie niet meer dimensieloos zou zijn, doet het
vermoeden rijzen dat de toevoeging van de Herz-eenheid in
de dimensieformule een misplaatste vermenging is voor de
te verkrijgen invloed van de zwaartekracht en interne meet-
eenheden voor het meetinstrument, de gradiometer. Een
goed doordacht model kan dus een rood lampje doen
branden!
Veel van mijn werk wordt reeds als „klassiek" beschouwd
en dus achterhaald. Aan het belangrijkste onderwerp, de
doorgronding van de relativiteitstheorie, ben ik nooit toe
gekomen. Dit is eigenlijk jammer, want nu zijn begrippen
ontwikkeld, die niet diep genoeg geworteld zijn om in de
komende periode op door te'bouwen. Maar in mijn actieve
levensperiode werd de invloed van de relativiteitstheorie op
geodetische grootheden een orde kleiner geacht dan hun
nauwkeurigheid en dan kom je er niet gauw toe om er tijd
voor uit te trekken.
Zo is de onderzoeker een kind van zijn tijd; hij leest, hoort
en ziet de problemen die zich voordoen, vertaalt deze in
zijn denktaal en gaat zoeken naar een mogelijke oplossing,
alles uiteraard binnen zijn persoonlijke kennishorizon. Dit
maakt dat opzet, richting en afronding van onderzoek veel
al een persoonlijke trek vertonen, zoals Polanyi zo fraai
heeft beschreven [2]. Terugbladerend in de literatuur zie
je daarom ook vaak het teloorgaan van methodieken als
hun auteur uit het gezichtsveld van zijn vakgenoten ver
dwijnt.
Dit proces van probleemopmerking en -beschrijving, van
de opstelling van een model mèt waarnemingstechnieken,
gericht op een doelstelling die eigenlijk pas duidelijk wordt
als de door het model mogelijk gemaakte uitkomsten
verkend en terugvertaald zijn, heeft eigenlijk altijd mijn
grootste interesse gehad.
Van Dantzig karakteriseerde dit proces als de „in- respec
tievelijk uitschakeling van het model", maar het daad
werkelijk je weg zoeken is uiterst inspannend en tijdro
vend. Je stootte op sloten die al naar gelang de doelstelling
als gekromde of rechte lijnen in het model moesten worden
opgenomen, op terreingrenzen die door menselijke hande
lingen onbewust verschoven of door emoties plotseling
verscherpt werden, op menselijke aberraties bij het waar
nemingsproces, op een niet consistent geheel van meting en
rechtsregels, op onbegrip voor regelgeving en theorie. Hoe
vang je dit op in je model? Moritz' nieuwste boek had mij
misschien geholpen, hoewel zijn aandacht vooral uitgaat
naar het waarom en hoe van het denken van de mens,
terwijl mijn interesse uitging naar wat ik met mijn denken
kon doen. Zo moest ik zelf zoeken, uitgaande van de door
Tienstra vermelde boeken van Reichenbach en Von Mises.
Enkele namen: Bridgman met zijn operationalisme, Wiener
met zijn mens-machine verhouding, Wiener en Shannon
met hun informatie- en communicatietheorie, Jeffreys met
zijn „Scientific Inference" en tenslotte Carnapde kans
theoreticus en expert in logica.
Maar mijn tijd was te beperkt om er echt iets mee te doen
en nog altijd vind ik dit een tekortkoming tegenover mijn
studenten.
Ruim mèt
„Stokes" ook
de geoïde op
en formuleer
als doelstelling
de bepaling
van drie
coördinaten
plus potentiaal
in punten
van het
aardoppervlak.
Een docent
die wijkende
horizonten van
zijn vak biedt,
trekt stromen
studenten ten
koste van zijn
collega's.
Wie schetst mijn verbazing toen ik in
publikaties zoals die Molenaar mij
zond om mij op te voeden in al dat
moderne gedoe van geografische in
formatiesystemen, begrippen - die ik
gezocht en gevonden maar niet ge
bruikt had op een operationele wijze
toegepast zag. En tot overmaat van
vreugde vond ik in de Wageningse
publikaties verwijzingen naar de logica
van Carnap! De modelbouw staat
kennelijk nog in de steigers, maar dat
maakt deze ontwikkeling alleen maar
aantrekkelijker. En het is voor mij dui
delijk dat deze nieuwe gedachtengang
kan worden gebruikt om een betere
basis te leggen onder het gehele geo-
desie-onderwijs. Misschien moeten we
dit karakteriseren als het gebruiken
van informatietheorie, zoals de geo
deet van oudsher de wiskunde en de
fysica heeft gebruikt. Dat de bijbeho
rende technologie ook al in de oude
tak van de geodesie nodig is, is reeds in
de praktijk gebleken.
Ik begrijp niet waarom de geodesie nu
helemaal informatietechnologie moet
worden, net zomin als alle toepas
singen van informatietechnologie geo
detisch zouden moeten zijn. De geo
deet is met zijn verantwoordelijkheid
toch altijd ergens gestopt bij de gren
zen van geofysica, oceanografie, plano
logie of recht?
Men heeft het over aantallen die de
nieuwe loot aan de stam moeten be
volken. Maar is de situatie niet verge
lijkbaar met de universiteit, waar een
docent, die wijkende horizonten van
zijn vak biedt, stromen studenten
trekt ten koste van zijn collega's?
Komen die horizonten stil te staan,
dan herstelt het evenwicht zich weer,
tot de historie zich herhaalt.
Vakgebieden zijn fuzzy objects".
Naar een voorbeeld van Moritz kan
dan in praktijk en onderwijs volgens
de fuzzy-wiskunde de beste stelregel
zijn: 1 1 1.
Nu kun je wel een eenheid willen,
maar een vakgebied wordt begrensd
door de mogelijkheid voor één per
soon dit nog te kunnen overzien. Uit
gesloten daarbij is natuurlijk dat deze
persoon op alle onderdelen van dit
gebied voldoende kennis verwerft om
produktief te werken. Daarom wordt
op pragmatische gronden een onder
verdeling ingevoerd, die bij verschui-
54
1996-2
NGT GEODESIA