A Nationaal Geodetisch Plan: uitvoering NGT GEODESIA 1996-3 Op 31 oktober 1995 was het de eerste keer dat de Neder landse Commissie voor Geodesie (NCG) weer plenair bij eenkwam na de presentatie van haar Nationaal Geodetisch Plan (NGP) op 10 maart 1995, in samenwerking met het Nederlands Genootschap voor Geodesie (NGL). Op de avond van die 10e maart was de subcommissie die het NGP had geconcipieerd, onder dankzegging van haar taken ontlast en ontbonden en hadden de leden ter her innering uit handen van de NCG-voorzitter een speciaal ingebonden en door hem persoonlijk gesigneerd exemplaar van „Wat is waar?" ontvangen. De standaard-editie en de Nederlands-Engelse samenvatting hadden in den lande een verspreiding op ruime schaal genoten. De KNAW - de wetenschappelijke organisatie waaronder de NCG als onderzoeksinstituut ressorteert maakte melding van de publikatie van het NGP in het aprilnummer (1995) van Akademie Nieuws en combineerde twee illustraties uit het NGP (beide geleend van de MD) om de omslag van het Jaarverslag 1994 te sieren. Een agendapunt op 31 oktober was natuurlijk het vervolg van het NGP: de uitvoering. Het NGP zelf had in voor gestelde actiepunten samengevat wat zou moeten worden gedaan aan (a) de geodetische infrastructuur, (b) het geo detisch onderwijs, (c) het geodetisch onderzoek en (d) het geo detisch overleg, alles opdat de Nederlandse geodetische be roepsgroep haar taken in de samenleving van na 2000 beter zou kunnen vervullen. Maar niet alleen wat er zou moeten worden gedaan; de actiepunten waren er ook duidelijk over geweest welke partijen in „Geodetisch Nederland" zich met de uitvoering van specifieke onderdelen van het NGP zouden behoren te belasten. En hierbij had de NCG zich zelf zeker niet gespaard. Het NGP richt zich uitdrukkelijk tot vele partijen binnen de Nederlandse geodetische en aanpalend-geodetische gemeenschap: die van het onderwijs (de Faculteit der Geo desie van de TUD, het HBO in Utrecht en in Amsterdam), en die van het onderzoek (nogmaals de Faculteit der Geo desie, de Vakgroep Landmeetkunde Teledetectie van de LUW, het ITC, de Faculteit der Luchtvaart- Ruimte vaarttechniek van de TUD, de CCLK, het Geodetisch Platform en de Faculteiten der Ruimtelijke en der Aardwe tenschappen van de UU). En, zoals opgemerkt, de NCG zelf. Vanuit de NCG bezien kunnen de actiepunten worden onderscheiden naar kring en aard (beraad in NCG-kring, aanbeveling aan andere partijen, overleg met andere par tijen) en termijn van uitvoering (permanente bewaking, daadwerkelijke actie). Kritiek is het NGP en de opstellers ervan niet bespaard ge bleven, niet voor, niet tijdens en niet na de presentatie op 10 maart 1995 in „De Reehorst" in Ede. Men raadplege hiervoor de jaargangen 1994 en 1995 van NGT Geodesia, in het bijzonder nummer 1995-4, waarin van de hand van ir. M. J. P. M. Lemmens een getrouwe impressie werd gegeven van de studiedag van 10 maart, een gebeurtenis waarvan velen (zeker ook de NCG) meer hadden verwacht zowel naar opkomst als naar inhoud van de discussies gemeten en die de NCG graag had gezien als een over tuigende toets voor de breedte en de sterkte van het draagvlak van het NGP. De nummers 1995-5 en 1995-7/8 bevatten nog overwegend kritisch gestelde beschouwingen van het NGP, respectievelijk door ir. A. Maas en ir. R. Boekhold, maar daar bleef het bij; „supporters" van de NGP-gedachte lieten zich nauwelijks lezen. Een oproep d.d. 3 augustus 1995 van de Nederlandse Vereniging voor Geodesie (NVG) aan haar leden om te reageren op het Nationaal Geodetisch Plan heeft - voor zover de NCG bekend (nog) niet tot publikatie van nieuwe visies in het tijdschrift geleid. De geschreven kritieken op het NGP (men leze ook het artikel van mr. ir. J. C. Anneveld, ir. R. J. G. A. Kroon en ir. P. A. G. Lohmann in NGT Geodesia 1994-11) en wat op 10 maart 1995 als zodanig werd verwoord, zijn door de NCG gewaardeerd en ter harte genomen, maar deze kritieken zijn gebaseerd op visies die de subcommissie NGP bij het opstellen van haar advies aan de NCG al had gewogen. En wat vooral belangrijk is: de kritieken leveren geen verrassende alternatieven, geen nieuwe ideeën voor een fundamenteel ander en beter plan. Twijfel over de uitvoerbaarheid van het NGP is een vaker gehoorde kritiek; een plan kan in zijn doelstelling nog zo goed zijn, als het niet voldoende waarborgen voor zijn uit voerbaarheid bevat, is het mislukt. Dat nu is een kritiek die de NCG aanspreekt en zij is bereid voelt zich zelfs geroe pen het plan aan de toets van die kritiek te onderwerpen. Zij weet zich hierbij gesteund door de scheidend voorzitter van het NGL, ir. S. Stellingwerff Beintema, die in zijn openingsrede van het Congres in Utrecht, in oktober 1995, nadrukkelijk opriep tot uitvoering van de in het NGP aan bevolen acties (zie NGT Geodesia 1995-12). De nieuwe voorzitter van de Stichting Geodesia, ir. P. van der Molen, heeft zich bij deze oproep even nadrukkelijk aangesloten (zie NGT Geodesia 1996-1). Voor de volledigheid kan nog worden verwezen naar de bijdrage aan de discussie van ondergetekende in NGT Geodesia, 1995-6. Wat betreft haar eigen zaken heeft de NCG de inhoud van het NGP dadelijk ter harte genomen: bij de recente opstel ling van een concept-beleidsnota over de toekomstige rol, de inrichting en het functioneren van de commissie (een en ander op verzoek van de KNAW) is zij mede te rade gegaan bij het NGP. De NCG ziet, ook al met het oog op haar positie binnen de KNAW, voor zich in de eerste plaats een rol op het gebied van het fundamenteel en strategisch onderzoek, maar onderkent dat zij ook op andere terreinen te denken is aan de landelijke geodetische onderwijs programmering een sturende taak kan hebben. Over de beleidsnota bij een volgende gelegenheid meer. 127

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 37