Hoogtesystemen en verticale datums 1996-3 NGT GF.ODESIA In het algemeen wordt onder hoogte verstaan: de afstand tot een referentievlak waarvoor men de hoogte „nul" aanneemt. Bij het begrip afstand kunnen ook nog de attri buten loodrecht en/of metrisch staan. Als referentievlakken in relatie tot de hoogteproblematiek worden in het alge meen vlakken met een fysische of een geometrische beteke nis gedefinieerd, maar er zijn ook benaderingen gebruike lijk. Genoemd kunnen worden: geoïde of quasi-geoïde, verschillende ellipsoïden, maar ook de aardoppervlakte is mogelijk (fig. 1). De beslissing over het referentievlak is uit eindelijk afhankelijk van de keuze welke soort hoogten men wil hanteren, met andere woorden aan welke eisen de hoogten moeten voldoen. Summier zijn dat: (kleine) nog toe te passen correcties op de metingen, hypothesevrije definitie, onafhankelijkheid van het meettraject, metrische/ geometrische betekenis, punten op hetzelfde niveauvlak moeten eenzelfde hoogte hebben, geldig over de gehele wereld, samenhang met de fysische eigenschappen van de aarde en snel en eenvoudig te berekenen. Het is duidelijk, er bestaat geen ideaal hoogtesysteem dat aan alle eisen vol doet (fig. 2). Theoretisch komen wij dan tot de bekende systemen van geopotentiaal-getallen, dynamische hoogten, orthometri- sche hoogten, normaalhoogten, ellipsoïdische hoogten en in de praktijk tot verschillende benaderingen, zoals NAP- hoogten, NN- (Normal Null-)hoogten, Helmertse hoog ten, enz. Na een beslissing over het nationale hoogtesysteem staat de fysieke vastlegging van het hoogtedatum centraal. Hiervoor zijn in principe twee mogelijkheden, een „één punt"- oplossing of een „puntengroep "-oplossing. De één punt- oplossing kan weer worden onderverdeeld in een statische of een kinematische. Statisch betekent hierbij dat de hoog te van het basispunt als onveranderlijk wordt aangehouden, kinematisch dat de hoogte kan veranderen. De statische aanpak heeft het voordeel van betere vergelijkbaarheid van verschillende datasets, maar heeft bij beweging van het basispunt foute resultaten tot gevolg. De kinematische H H* (S H* h N aardoppervlak telluriode quasi-geoide geoide ellipsoide Fig. 1. Referentievlakken en hoogtesystemen. Fig 2. Verschillen tussen geoïde en respectie velijk de Bessel en de WGS'84 ellipsoïde tussen Valkenswaard en Winschoten. manier heeft het voordeel de bewe gingsstructuur realistischer te kunnen weergeven, maar het nadeel van het moeilijker worden van vergelijkingen omdat de basishoogte wordt veran derd. De oplossing is een punt te kie zen in een gebied binnen Nederland waar de beweging over een langere tijd niet significant van nul verschilt. In verband met een eventuele ver storing van een enkel punt kan beter worden gekozen voor een punten- groep-oplossing. Bij de 2e Nauwkeu righeidswaterpassing in de jaren twin tig dienden de nog resterende dijk- peilstenen in de sluizen van Amster dam als puntengroep. Pas vanaf die tijd fungeerde Amsterdam in principe als één punt-vastlegging (fig. 3) met als bijzonderheid dat de Onder grondse Merken in hoogte werden vastgehouden en lokaal fungeren als aansluitingspunt. Duidelijk is, met de huidige kennis over bodembeweging, WGS84-geoïdehoogten Bessel-geoïdehoogten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 6