A De redactie valt niets te verwijten REACTIE In het boek „Een teveel aan geheugen" van de Russische psycholoog A. R. Lurija wordt het slopende leven van een man geschilderd, die al bij lezing van een enkele zin daaruit een volledige wereld construeerde. Deze moest dan bij lezing van de volgende zinnen weer worden afgebroken. Hij hechtte dus teveel betekenis aan wat hij las. Iets dergelijks lijkt me ook het geval bij de reactie van Tjeu Lentmens, redacteur van dit tijdschrift, op mijn artikel over de taak van de geodeet in het aprilnummer. Hij is wat ontstemd over het feit dat ik hem zou hebben verweten dat hij een onvolledig verslag van de NGP-studiedag heeft geschreven, en suggereert zelfs dat mijn wrevel voortge komen zou kunnen zijn doordat ik niet met name ge noemd ben in het verslag. Niets van dit alles. In de eerste, wat uitgebreidere, versie van mijn artikel heb ik geschreven „dat het redactionele verslag van de studiedag een wel zeer onvolledig, want ontbrekend, beeld geeft van de gestelde vragen en de antwoorden die daarop werden gegeven". Dat is geen verwijt, maar een constatering, die gezien Lemmens' reactie misschien niet geheel juist was. Toch blijkt nergens uit het verslag, dat er uit de zaal vragen en kritische op merkingen kwamen, ook van collega's uit de planologische geodesie. Maar de redactie en met name Tjeu Lemmens valt gewoon niets te verwijten: zij heeft gedaan wat de orga nisatoren van de dag hebben nagelaten, namelijk zelf voor een goede afwerking zorgdragen om de velen die kennelijk verhinderd waren om aan de discussie deel te nemen, op de hoogte te stellen van het besprokene en tot verdere dis cussie te stimuleren. Met die discussie is overigens wat vreemds aan de hand. In het programma van de studiedag (NGT Geodesia 1995, p. 108) staat: „kunnen deelnemers actiever aan de discussie deelnemen". Tjeu Lemmens vermeldt in zijn verslag echter als doel „het presenteren, accepteren en 'een stap zetten met de uitvoering van dat plan'". Geen discussie dus. Uit recente correspondentie met de vorige voorzitter van de Stichting Geodesia, Siebe Stellingwerff Beintema, naar aanleiding van diens scherpe reactie op Roelof Boekholds noodkreet (waar ik het, mede door eigen ervaringen, van harte mee eens was), maak ik op dat wat hem betreft discussie geen nieuwe gezichtspunten kon opleveren. Maar ik blijf nu wel zitten met de vraag of het dan nog zin had en heeft om kanttekeningen te plaatsen bij een kennelijk volmaakt plan. Ik heb in verschillende verbanden mijn mening over het NGP gegeven, maar zelfs wanneer om die mening was gevraagd (waarom eigenlijk?), werd daar niet op gereageerd. Het zou toch wel erg plezierig zijn wanneer er meer discussies kwamen over de inhoudelijke invidling van het NGP en van ons vakgebied, en niet alleen over allerlei moeizame organisatorische en verstandhoudings kwesties. Want „de taak van de geodeet", zoals Tjeu Lemmens zo mooi boven zijn reactie heeft geschreven, is werken aan methoden en technieken, onder andere om de roeping tot geo-informaticus waar te maken. Daar worden we op aangesproken, daarmee moeten we kunnen concur reren. Nogmaals, Tjeu Lemmens valt niets te verwijten, hij was niet aangesteld als notulist, en ik weet als oud redacteur hoeveel (thuis)werk er in zo'n verslag zit. Maar het zou wel fijn zijn wanneer de „officiële organen" in de geodesie iets zorgvuldiger omgingen met de ideeën van mensen die zich bij de ontwikkeling van het vak betrokken voelen. Wrevel ja, maar niet jegens een enthousiast redacteur. René van der Schans Wetenschapsdag Veel wetenschappers lijken hun roeping te zijn mis gelopen. Dat bleek in ieder geval afgelopen zondag bij Geodesie en Mijnbouwkunde. In verband met de lande lijke wetenschapsdag openden de faculteiten hun deuren voor het grote publiek. Medewerkers en studenten deden een poging hun wetenschappelijke kennis over te dragen aan de leek. Volwassenen, maar vooral veel kin deren, keken en luisterden geboeid naar de presentaties of deden mee aan de verschillende proeven. De practicumzaal van Geodesie was omgetoverd in een waar attractiepark. Allerlei verschillende proeven kon den worden gedaan. Kinderen klommen op een aan recht om langzaam een kolk water met wat druppels inkt rechtsom de gootsteen in te zien verdwijnen. Of op een stellage om twee ballen met een verschillend gewicht naar beneden te gooien, die tot hun verbazing tegelijker tijd de bodem raakten. Een medewerker van de vakgroep Fotogrammetrie be nadrukte steeds weer het verschil tussen waarneming met het blote oog en „waarneming" met infraroodlicht bij luchtfotografie. Hij probeerde een jongetje enthou siast te maken: „Wat stelt dat voor, moet je aan mij vragen. Ga maar lekker zitten, hier heb ik een beeld van Rotterdam op de computer en welk stukje is dat nu op die gewone kaart?" Voor zijn opstelling had hij twee rijen stoelen geplaatst waarop het publiek plaats kon nemen. Al snel was hij in gesprek met kinderen en ouders, en wist hij hen te boeien met zijn vakgebied. „Zo, nu hebben jullie morgen op school wat te vertellen. Pas maar op, de satelliet heeft jullie ook in de gaten". (Uit: Delta, TUD-blad, 2 november 1995) 275 NGT GEODESIA

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 37