1 xxxxxxxxx ooo ooooo xxxxxxxxx ooooooooo Analyse stabiliteit van referentiepunten 1996-9 NGT GEODESIA Opstellen (aangepaste) nulhypothese Aanname: Referentiepunten stabiel Aanpassing functiemodel (verwijderen hoogten) Systematisch Aanpassing kansmodel (variantiematrix) Stochastisch Vereffening en toetsing - Identificatiefout - Instabiliteit van een punt - Foutieve epoche Nee Klaar - Lijst van stabiele referentiepunten - Bijbehorende kwaliteitsbeschrijving Ja Karakter van het probleem van de waarnemingen wordt gecontroleerd. Indien nood zakelijk wordt de nieuw gevonden waarde ingevuld en wordt, met het aangepaste kansmodel, teruggekeerd naar de eerste stap; bovengenoemde stappen worden herhaald totdat een sluitend mathematisch model (bestaande uit een functie- en een kansmodel) is gevonden, waarbij de waarnemin gen optimaal aansluiten. Het eindresultaat van een epocheverwerking bestaat dan uit optimaal geschatte hoogten voor de objectpunten (ten opzichte van een gekozen basispunt), met een correctie beschrijving van de kwaliteit van deze berekende hoogten. Deze gegevens worden opgeslagen en in de volgende stap pen gebruikt. Fig. 5. Procedure analyse stabiliteit van referentiepunten. Fig. 6. Alternatieve hypothesen bij analyse stabiliteit referentiepunten. W-toets Punttoets <2 1.5 o 0> 0) O) 0 1 0.5 e 1.5 0) a> 1 a> O) 0 1 0.5 xxxxxxxxx ooooooooo 88 90 92 94 Tijd (jaren) Epochetoets 96 88 90 92 94 Tijd (jaren) Globale toets 96 1.5 a> 1 O) o x 0.5 X X O O X X X X X X O O O O O O W 1.5 0 0) O) O x 0.5 88 90 92 94 Tijd (jaren) 96 88 90 92 94 Tijd (jaren) 96 Nadat alle epochen zijn verwerkt, volgt de controle op de stabiliteit van de ge kozen referentiepunten. De procedure die leidt tot het model dat het best de stabiele referentiepunten beschrijft, kent de volgende stappen (fig. 5): vereffening onder de aanname dat de gekozen referentiepunten stabiel zijn. Als kansmodel wordt per epo che de bij de epocheverwerking ge vonden waarden gebruikt; middels een toetsingsprocedure wordt gekeken of, en zo ja hoe, het mathematisch model moet worden aangepast om tot een betere be schrijving van de situatie te komen. Hiertoe worden de volgende alter natieve hypothesen bekeken (fig. 6): a. een mogelijke identificatiefout voor één referentiepunt in één epoche. Dit komt neer op een traditionele w-toets; b. een instabiliteit van een enkel punt (punttoets) door alle epo chen heen; c. een mogelijke foutieve modelbe schrijving voor een enkele epoche (epochetoets); d. de globale toets; bovengenoemde stappen worden herhaald, waarbij steeds de meest aannemelijke aanpassing aan het mathematisch model wordt gedaan totdat een optimaal sluitend model is gevonden, dat zo goed mogelijk past bij het waarnemingsmateriaal. Indien de nulhypothese niet wordt aanvaard, betekent dit dat de aanna men omtrent het mathematisch model niet juist zijn. Dit kan diverse oorza ken hebben. De bovengenoemde toet sen vormen een indicatie voor de oor zaak van het probleem. In het alge meen kan worden gesteld dat het grootste toetsquotiënt de meest waar schijnlijke alternatieve hypothese aan geeft. Onder toetsquotiënt wordt ver staan de berekende waarde van de toets gedeeld door de bij de toets be horende kritieke waarde. Er wordt ge bruik gemaakt van toetsquotiënten om toetsen van verschillende dimen sies vergelijkbaar te maken. In dat ge val dient te worden gepoogd de oor zaak te achterhalen en het mathema tisch model aan te passen. 350

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 8