A De voornaamste richtlijnen voor GPS-grondslagnetwerken in de HTW zijn: fouten in het vrije netwerk moeten kunnen worden op gespoord; de aansluiting aan de gegeven punten (waarvan de coör dinaten bekend zijn in het RD- en/of NAP-stelsel) ge controleerd moet zijn. Deze eisen gelden overigens voor alle methoden van grond slagmeting en zijn onderdeel van de kwaliteitscontrole. De eisen hebben betrekking op de betrouwbaarheid van de grondslagbepaling. Fouten in de grondslag werken immers door in de daarvan afgeleide producten en moeten daarom zoveel mogelijk worden opgespoord. Bij het gebruik van landmeetkundige GPS-apparatuur en -programmatuur is het niet nodig bijzondere eisen te stellen aan de precisie van de grondslagmeting. De betrouwbaarheidseisen bepalen het ontwerp van een GPS-grondslagnet. Voor grondslagmeting zijn losse, enkel voudig gemeten basislijnen niet toegestaan. Er is dan immers geen controle. Dit is te ondervangen door met twee vaste of referentie-ontvangers te werken, kringen van basis lijnen te meten, of op een grondslagpunt tweemaal onaf hankelijk op te stellen. Deze laatste controle is te prefere ren. Eén van de grootste foutenbronnen bij GPS is name lijk een opstelling op een fout punt. Tweemaal onafhanke lijk opstellen levert daarvoor de beste controle. Bij bet ge bruik van twee referentie-ontvangers is men ingedekt tegen het uitvallen van één van deze ontvangers. Een gecontro leerde aansluiting is slechts te bereiken door meerdere aan- sluitingspunten te gebruiken. In de HTW zijn hiervoor richtlijnen gegeven. Voor hoofdgrondslagen en de bepaling van paspunten moet worden aangesloten aan minimaal vier GPS-kernnetpunten (of referentiepunten van eenzelfde kwaliteit). Bij detailgrondslagen zal vaak ook worden aan gesloten aan „gewone" RD-punten of grondslagelementen om een goede relatieve precisie met de bestaande situatie te waarborgen. De vorm van het net is afhankelijk van de ge kozen logistiek. In de HTW wordt onderscheid gemaakt tussen sternetten (waarbij met tenminste één ontvanger Fig. 1. Relatieve plaats bepaling met GPS- basislijnen. Fig 2. GPS-net voor de bepaling van paspunten. permanent op een vaste plek wordt ge- meten) en kringnetten. Met beide net structuren kan een kwalitatief goed net worden opgebouwd. Een voorbeeld van een GPS-net voor de bepaling van paspunten is gegeven in fig. 2. Het net heeft de structuur van een sternet, waarbij meerdere ster ren zijn te herkennen. Ter controle zijn de afstanden tussen de vliegschij- ven bepaald en is op kernnetpunten twee keer opgesteld. Er is aangesloten aan vier kernnetpunten. Twee van deze zijn in dit geval ook gebruikt voor het opstellen van de vaste (refe- rentie-)ontvanger. Referentie-ontvan gers kunnen overigens beter worden opgesteld op voor derden minder toe gankelijke punten om de kans op ver storing te minimaliseren. GPS is interessant voor detailmeting in relatief open terrein. Ten eerste wordt dan het zicht naar de satellieten nauwelijks belemmerd (fig. 3). Ten tweede is de dichtheid van aanslui- dngspunten (RD-punten) in het bui tengebied klein. Met GPS kunnen re latief eenvoudig metingen naar verder weg gelegen aansluitingspunten wor den uitgevoerd; er is immers geen onderling zicht tussen de punten noodzakelijk. Voor de meting van detailpunten moet voornamelijk worden gelet op een goede relatieve precisie met be staande punten. Detailmeting heeft tot doel de vastlegging van de ligging van topografische of kadastrale objec ten (meestal in het kader van de bij houding), dan wel het reconstrueren 404 1996-10 GPS grondslagmeting NGT GEODESIA v. v 1 V' 1 i v I I GPS detailmeting Mkttifn aèRSta.lnai&uM tQPS tjrénastegtiuM ©asöuH) paipuntea Qettwteh abtèml IhnnT Utttté

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 6