of uitzetten van de ligging van deze objecten in het terrein. Daarbij is in de eerste plaats de relatieve ligging van objecten ten opzichte van elkaar van belang. De relatieve precisie tussen punten gemeten met GPS is goed. De relatieve precisie tussen nieuw geme ten punten en objecten uit de bestaan de digitale (kadastrale) kaart wordt gewaarborgd door ook punten van de bestaande kaart aan te meten. Voor punten van de zachte topografie vol staat een enkele meting. Hiervoor is visuele controle voldoende. Er moet wel een gecontroleerde meetopzet worden gekozen voor de reconstructie van grenzen en de aanmeting van pun ten van de harde topografie. Aansluiting aan RD of transformatie naar RD? GPS-metingen worden in het alge meen verwerkt tot basislijnen. Basislij nen worden beschreven met drie coör- dinaatverschillen (AX, A Y, AZ) in het mondiale referentiestelsel WGS84. Men wil echter coördinaten beschik baar hebben in het RD- en NAP- stelsel. De relatie tussen deze stelsels kan in beginsel op twee manieren wor den gerealiseerd. Ten eerste kan men een netwerk van GPS-basislijnen aansluiten aan punten waarvan de coördinaten bekend zijn in het RD- en/of NAP-stelsel. De punten van het GPS-kernnet zijn hiervoor zeer geschikt [1], Een aansluitingsver effening is mogelijk als het netwerk tenminste drie aansluitingspunten be vat. Als onderdeel van de vereffening wordt de aansluiting gerealiseerd van het GPS-netwerk aan de gegeven pun- Fig. 3. Detailmeting met GPS. ten. Bij de verdichting van de grondslag wordt het netwerk ingepast in het bestaande veld van grondslagpunten. De ge geven coördinaten krijgen geen correctie en als onderdeel van de vereffening worden transformatieparameters be rekend. Deze methodiek wordt in de HTW beschreven, omdat dit leidt tot de beste lokale inpassing in RD. De bij de aansluiting berekende parameters komen in het alge meen redelijk overeen met de in de HTW gepubliceerde transformatieparameters die geldig zijn voor heel Neder land. Ze worden daarom verder landelijke transformatie parameters genoemd. Voor de precieze hoogtebepaling in het NAP-stelsel moet een andere weg worden gevolgd (fig. 4). Met GPS worden hoogteverschillen bepaald ten opzichte van de ellipsoïde (het rode vlak). Een hoogteverschil in NAP (zoals dat bij voorbeeld uit waterpassing volgt) geldt ten opzichte van de geoïde (het blauwe vlak). Voor de hoogte moet men bij de aansluitingsvereffening nu juist de gepubliceerde landelijke transformatieparameters gebruiken. Voor de berekening van NAP-hoogten worden immers de hoogteverschillen uit GPS gecorrigeerd voor de geoïdehoogte [4]. De geoïde zelf is weer berekend gebruikmakend van de landelijke trans formatieparameters. Hierdoor is hoogtebepaling met GPS wat moeilijker. Er is in dat verband dan ook behoefte aan nadere richtlijnen. Ten tweede kan men, uitgaande van een bekend punt (hiervan moeten dan zowel de RD-coördinaten als de NAP-hoogte bekend zijn), de basislijnen ook naar RD transformeren. Voor de transformatie zijn in de HTW formules en transformatieparameters gegeven. Deze werk wijze heeft twee nadelen. Als de basislijnen of het punt ten opzichte waarvan wordt getransformeerd niet zijn gecon troleerd, is de methode onbetrouwbaar. Ten tweede zijn de relaties met punten en objecten die dicht bij de gemeten punten liggen (de zogenaamde nabijheidsrelaties) niet ge waarborgd. Als men de landelijke transformatieparameters gebruikt, kunnen discrepanties met de bestaande RD- punten optreden tot maximaal 15 cm. Dit komt doordat het RD-net door zijn ontstaanswijze kleine vervormingen heeft [6]. Om dergelijke discrepanties te voorkomen, kan men ervoor kiezen regionale transformatieparameters te bepalen. Dat is bijvoorbeeld gedaan in Overijssel [2]. Voor de bepaling van RD-coördinaten levert dat doorgaans kleinere verschillen op. Voor de precieze bepaling van de NAP-hoogte is een dergelijke opzet onjuist. Voor de hoog tebepaling moet immers gebruik worden gemaakt van de geoïde [4], en deze is berekend met de landelijke transfor matieparameters. Bij bijhoudingsmetingen, waarbij de nieuwe situatie moet worden ingepast in een bestaande kaart, is een transforma tie wel bruikbaar, maar niet voldoende. Na transformatie moeten de nieuw bepaalde punten nog worden aangesloten aan de digitale kaart. Dit kan met een aansluitingsvereffe ning in het (RD-)kaartvlak. Voor de grondslagmeting is een transformatie zeker niet geschikt, omdat elke controle ontbreekt en daardoor niet aan de eisen voor grondslag meting kan worden voldaan. Samengevat: 405 NGT GEODESIA 1996-10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1996 | | pagina 7