In memorlam ir. M. J. te Nuyl
Op 30 november 1996 overleed in zijn woonplaats
Emmen de oud-hoofddirecteur van de dienst van het
Kadaster en de Openbare Registers, Matthijs Jan (Max)
te Nuyl.
Max te Nuyl werd in 1916 te Groningen geboren. Hij
doorliep daar de hbs en studeerde vervolgens in Wage-
ningen en Delft. Na zijn afstuderen was hij enige tijd
werkzaam bij de MD van de Rijkswaterstaat. In 1939
trad hij in dienst bij de Landmeetkundige Dienst van het
Kadaster met als standplaats Amsterdam. Toen in het be
gin van de oorlog een aantal ruilverkavelingsbureaus
werd opgericht, werd Te Nuyl geplaatst bij het bureau in
Groningen. In 1960 keerde hij terug naar Amsterdam als
hoofd van de landmeetkundige dienst van het Kadaster
aldaar. Met dezelfde standplaats werd hij in 1963 in de
rang van ingenieur-verificateur belast met de leiding van
de landmeetkundige diensten van het Kadaster in de
westelijke helft van het land. Op 1 april 1969 volgde zijn
benoeming tot landelijk directeur met als standplaats
's-Gravenhage.
Vanaf het begin van deze benoeming heeft Te Nuyl zich
ingezet voor het vertrek van het Kadaster bij het ministe
rie van Financiën, waar de dienst viel onder de Belasting
dienst. Verder moest er gereorganiseerd en geautomati
seerd worden. In zijn vorige functie had hij reeds in een
werkgroep bijgedragen aan een visie over de automatise
ring bij de dienst en aan de invoering van de geautomati
seerde verwerking van voerstraalmetingen.
Vanaf 1970 vonden verschillende omvangrijke en be
langrijke, veelal met elkaar samenhangende activiteiten
plaats. Dit leidde onder meer tot een totale organisato
rische omwenteling in de dienst, de start van de automa
tisering van de kadastrale registratie (AKR), het begin van
de vervaardiging van de grootschalige basiskaart (GBK),
een wetsontwerp voor het Kadaster, verdergaande auto
matisering van de ruilverkavelingsadministratie en bij de
landinrichting gebruikte systemen, en de vorming van de
CCLK ten behoeve van de coördinatie van landmeetkun
dig werk bij rijksdiensten, de Centrale Kaarteringsraad en
de Provinciale Kaarteringscommissies. De door hem na
gestreefde overgang naar het ministerie van VRO werd
op 1 januari 1974 een feit.
De reorganisatie bracht onder meer veel functieverande
ringen, andere procedures en voorschriften en dus over
leg met bonden. De beoogde nieuwe activiteiten leidden
tot veel besprekingen met andere ministeries en bedrijven
op automatiseringsgebied. Daarbij werd vooral begerig
naar AKR gekeken in verband met eigen voornemens
voor automatisering of de mogelijke levering van hard
en software voor dit project. Bij het vele overleg hiervoor
speelde Te Nuyl een belangrijke rol. Iets inleveren van de
plannen was er bij hem niet bij.
Hij was nauwelijks van zijn stuk
te brengen, want naast zijn
brede kennis had hij steeds de
zaken goed voorbereid. Hij had
er geen moeite mee om duide
lijk te zeggen waar het op stond.
Hij was, zoals trouwens op alle
plaatsen waar hij verscheen, do
minant aanwezig.
Binnen de dienst was hij voor iedereen bereikbaar. Hij
kon goed luisteren. Medewerkers die de dienst in de ver
schillende commissies en werkgroepen vertegenwoordig
den, steunde hij door dik en dun. Na zijn vertrek zullen
zij daar nog weieens aan hebben teruggedacht. Hij vroeg
veel van zijn medewerkers, maar belangrijk meer van
zichzelf. Menig weekend bracht hij werkend door. Hij
verplaatste zich met eigen auto en zat niet op de achter
bank van een dienstauto met de telefoon onder handbe
reik. Aan afspraken hield hij zich strikt en stipt. In wezen
was hij geen bureaumens. Zijn mooiste jaren bracht hij
naar eigen zeggen door als landmeter-deskundige bij de
ruilverkavelingsdienst in Groningen. Als ingenieur-veri
ficateur bekeek hij ieder jaar ter plaatse de aangevraagde
hermetingen waarvoor hij toestemming moest geven. Hij
was vaak aanwezig bij het afsluiten van nieuwe projecten
voor de GBK en bij de introductie van nieuwe appara
tuur en systemen. Buiten de dienst was hij gezellig en on
derhoudend. Hij was goed op de hoogte van de situatie
in gezinnen van veel medewerkers, daarbij gesteund door
zijn vrouw. Waren daar hoogtijdagen, dan toonde hij zijn
belangstelling. Werd er na de dienst een borreluur geor
ganiseerd, dan was hij daarbij.
In 1976 werd Te Nuyl benoemd tot Ridder in de Orde
van de Nederlandse Leeuw. Het jaar daarop, de eerste
dag na terugkomst van zijn vacantie, vertelde hij de leden
van de directieraad tot hun verbazing dat hij vertrok. De
reorganisatie was afgerond en de voltooiing van de grote
nieuwe projecten kon hij toch niet meer meemaken. Na
de zeven tropenjaren wilde hij verlost zijn van de terreur
van de agenda. Zeer waarschijnlijk heeft hierbij ook mee
gespeeld dat zijn dienst volgens hem onder VRO nog
niet de plaats en de vrijheid had, die hem toekwam. De
dienst behoorde een directoraat-generaal te zijn en de in
vloed van bepaalde departementsafdelingen was te groot.
Na zijn vertrek bezocht hij met zijn vrouw nog vele jaren
de nieuwjaarsreceptie van de hoofddirectie en waren zij
trouwe gasten op recepties ter gelegenheid van een jubi
leum of, wat veel vaker voorkwam, een afscheid. Steeds
moest men tijdens een gesprek met hem constateren hoe
intens hij met het Kadaster verbonden is geweest.
W. A. Claessen
36
1997-1 GEODESIA