stenen. Bovendien is het gedrag van
deze peilmerken over een langere pe
riode vaak al bekend. Feitelijk bete
kent dit dat de GPS-punten moeten
worden beschouwd als hulppunten.
In deze stap worden de twee GPS- res
pectievelijk de twee waterpasnetwer
ken op elkaar aangesloten. Het doel
van deze verwerkingsstap is tweeledig:
bepalen welke punten in zowel de
GPS-netwerken als de waterpasnet
werken als stabiel mogen worden
beschouwd:
bepalen van de GPS-hoogteverande-
ring (in de tijd) van die GPS-punten
die ook in de beide waterpasnet
werken zijn waargenomen en als zo
danig in de volgende stap kunnen
worden behandeld als extra waar
nemingen.
De aansluiting geschiedt door te eisen
dat alle punten waarvan bekend is dat
ze buiten het bodemdalingsgebied lig
gen, stabiel zijn. In de gecombineerde
vereffening wordt voor deze punten
maar één set coördinaten berekend.
De punten die binnen het bodem
dalingsgebied liggen, krijgen twee sets
onbekenden, hetgeen resulteert in
twee hoogten per punt. Het zo verkre
gen model sluit in de regel niet direct.
Er wordt een aantal stabiel geachte
punten verworpen. Deze punten wor
den toegevoegd aan de set instabiele
punten, waarna de vereffening op
nieuw wordt uitgevoerd. Als uiteinde
lijk een sluitend model is verkregen,
kunnen uit de combinatie van de
GPS-netwerken geometrische hoogte
veranderingen worden bepaald voor
de punten binnen het bodemdalings
gebied. Door de overschakeling van
geometrische hoogten naar hoogtever
anderingen per punt wordt de invloed
van de kwalitatief minder goede geoï-
dehoogte geëlimineerd.
De geoïdehoogte mag constant wor
den verondersteld. Daarom moet de
geometrische hoogteverandering van
een punt, bepaald uit de GPS-hoogten
op twee tijdstippen, gelijk zijn aan
de orthometrische hoogteverandering,
bepaald uit de waterpashoogten op
deze twee tijdstippen, van datzelfde
121
Netwerk 1995
Fig. 5.
Gemeten
netwerken 1994
en 1995 (GPS- en
waterpasnetwerk).
punt. De met behulp van GPS bepaalde geometrische
hoogteveranderingen worden hierbij toegevoegd aan de
gecombineerde vereffening van twee waterpasnetwerken.
De GPS-hoogteveranderingen fungeren hier dus als extra
waarnemingen die de zakking van een bepaald punt in de
tijd beschrijven (fig. 4). Deze extra waarnemingen leveren
extra overtalligheid en kunnen in de vereffening worden
getoetst. Ook in deze vereffening zal het model in de regel
niet direct sluiten. In die gevallen waarin GPS-hoogte-
verschillen worden verworpen, zijn deze verwijderd uit de
dataset.
Vereffening van de netwerken
De netwerken zijn qua omvang en dichtheid niet helemaal
gelijk aan elkaar (fig. 5). Zo is het waterpasdeel van het net
werk van 1994 veel dichter en omvangrijker dan van 1995.
In 1995 is het aantal GPS-punten daarentegen weer wat
groter. De kenmerken van de beide gecombineerde net
werken zijn weergegeven in tabel 1.
GPS-netwerk
Waterpasnetwerk
Epoche
1994
1995
1994
1995
Aantal sessies
33
56
-
-
Aantal punten
44
62
1119
509
Aantal waarnemingen
165 tripiets
234 tripiets
1139
521
Aantal vrije waarnemingen
0
0
165
65
Kenmerken De GPS-metingen zijn uitgevoerd in sessies van ruim een
netwerken, uur. Per sessie is in principe gemeten met vijf ontvangers,
tenzij dit, bijvoorbeeld door verplaatsing van en naar de
Waddeneilanden, niet mogelijk was. Ieder punt is ten
minste twee keer onafhankelijk (in verschillende sessies)
waargenomen. Per sessie zijn voor alle punten de WGS84-
coördinaten (tripiets) berekend met de daarbijbehorende
volle covariantiematrix. In de verdere berekeningen met
GEODES1A
Combinatie van netwerken met
dezelfde waarnemingstypen
Combinatie GPS- met water
pasdata
'997-3
Netwerk 1994
Ba, <7
Ba,
Tabel 1. Kenmerken GPS-waarnemingen