SCAN-3 wordt dus gebruikgemaakt van triplets (3D-coör- dinaatwaarnemingen) en niet van basislijnen, omdat dit voordelen biedt ten aanzien van de toetsing in SCAN-3 (zie toetsingsstrategie) Omdat gemeten is in sessies en de verschillende punten in één sessie sterk aan elkaar gecorreleerd zijn, dient de volle dige covariantiematrix per sessie als kansmodel voor die betreffende sessie. De covariantiematrix per sessie zoals die wordt berekend in de Bernse software is, evenals in andere verwerkingspakketten, over het algemeen veel te optimis tisch, omdat geen rekening wordt gehouden met de baan- fouten van de GPS-satellieten. Om deze reden worden de covariantiematrices geschaald. Deze schaling gebeurt op basis van een zogenaamde variantiecomponentenschatting, waarbij een aparte schalingsfactor wordt geschat voor de planimetrie en de hoogte. De coördinaten van iedere sessie zijn gedefinieerd ten opzichte van een eigen basispunt. Om ervoor te zorgen dat daarmee in SCAN-3 op de juiste manier wordt omgegaan, wordt aan iedere sessie een set transformatieparameters toegevoegd en geschat. In iedere verwerkingsstap wordt gezocht naar het best slui tende mathematische model. Dit houdt in dat zowel het functie- als het kansmodel optimaal moeten zijn. Om tot het juiste functiemodel te komen, worden meerdere statis tische toetsen uitgevoerd. Naast de globale toets worden de volgende alternatieve hypothesen bekeken: conventionele alternatieve hypothese: toets op een moge lijke fout in een enkele waarneming (w-toets); 3D-coördinaattoets: toetsing op een mogelijke foutieve 3D-coördinatenset (triplet-toets); toetsing op een centreringsfout; toetsing op een mogelijke fout in de antennehoogte van GPS-opstelling (hoogte antenne boven het opstel- punt). Door het gebruik van tripiets als GPS-waarnemingsgroot- Fig. 6. Relatieve precisie GPS-hoogte- verschillen. heden in plaats van basislijnen zijn de laatste twee toetsen beter te interprete ren. In dit iteratieve toetsingsproces wordt eerst gezocht naar een sluitend functiemodel. Dit wordt gerealiseerd door het verwijderen van verworpen waarnemingen uit de dataset op basis van het grootste toetsquotiënt (data- snooping). Op het moment dat van alle toetsquotiënten het quotiënt van de globale toets het grootst is, ligt het niet voor de hand om nog meer waar nemingen te verwerpen. Indien op dat moment de a priori standaardafwij king niet klopt, wordt het kansmodel aangepast (kansmodelschatting) waar na de volledige verwerkingsprocedure wordt herhaald [3]. Resultaten van de verwerking De resultaten van de vereffeningen zullen hier slechts beknopt worden weergegeven, waarbij de nadruk zal liggen op de kwaliteit van de verschil lende oplossingen en de gecombineer de vereffening (waterpassen met GPS). In het GPS-net van 1994 bedroeg het percentage verworpen waarnemingen 6%, in het net van 1995 minder dan 3%. In 1994 werden relatief veel cen- treertoetsen verworpen, hetgeen ver moedelijk werd veroorzaakt door ont regelde stelschroevenblokken. Om inzicht te krijgen in de precisie, is per epoche voor iedere mogelijke puntcombinatie de standaardafwij king van het hoogteverschil van de vereffende coördinaten berekend. Hieruit volgt een gemiddelde stan daardafwijking van het hoogteverschil voor zowel 1994 als 1995 van 6,2 mm. In fig. 6 zijn voor het GPS-netwerk van 1995 de standaardafwijkingen van de hoogteverschillen uitgezet tegen de afstand tussen de betrokken punten. Uit de figuur blijkt dat er sprake is van een geringe afstandsafhankelijkheid. Hiermee wordt in de schaling van het kansmodel dan ook geen rekening gehouden. De standaardafwijkingen van het hoogteverschil variëren tussen de 3 en 10 mm. 122 1997-3 GEODESIA T oetsingsstrategie RELATIEVE PRECISIE GPS-HOOGTEVERSCHILLEN (1995) -4 Precisie GPS hoogteverschil - Gemiddelde precisie GPS hoogteverschillen - Precisie 2e orde waterpassing 0 10000 20000 30000 40000 50000 60000 70000 80000 90000 Afstand (in) Verwerpingen Precisie

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 24