Operationele vereenvoudiging van precisie
Houtsnijden
REACTIE
Het was prettig de positief op de toekomst gerichte reactie
[1] van dr. ir. M. A. Salzmann op mijn artikel [2] te lezen.
Maar mij is nog niet duidelijk waarom, naast het weglaten
van de schrankingstransformatie op de ezelsbrugmatrix,
ook nog eens in de nieuwe HTW de waarden van de para
meters cq en ci constant moesten worden gekozen. Lange
tijd is toch al bekend dat Cj toeneemt met het aantal be
schouwde netpunten, terwijl Cq tekenen van hetzelfde ge
drag vertoont. Men zie hiervoor de uitstekende analyse van
ir. E. P. Oosterbroek in [3]. Deze uitgeklede precisietheorie
wordt in de HTW „operationeel" genoemd, dat wil zeggen
toepasbaar en uitrekenbaar in de dagelijkse praktijk, wat de
waarde van de rekenuitkomsten dan ook mag zijn.
Maar „operationeel' is een beladen woord. Zelf heb ik dit
woord nooit anders gebruikt dan in de samentrekking
„operationeel definiëren" volgens [4]: de verzameling van
operaties, handelwijzen, die gericht is op een zo duidelijk
en scherp mogelijke beschrijving van een nieuw in te
voeren begrip (concept), zoals „coördinaatstelsel". Hierbij
wordt wel eenvoud betracht, maar geen uitkleden
Voor mij mag de discussie nu gesloten worden. Mijn doel
stelling was de praktijkgeodeten te waarschuwen. Als men
namelijk de ezelsbrugmatrix zonder coördinaatdefinities
gaat vergelijken met rekenresultaten in de praktijk, dan ver
gelijkt men in feite appels met peren. Beperking tot relatie
ve standaardellipsen helpt iets, maar niet veel, omdat hier
bij alleen translatieparameters worden geëlimineerd en niet
de draaiing- en vergroting-parameters; de appels en peren
blijven dus. Meet- en rekenresultaten kunnen dan moge
lijkerwijs ten onrechte worden afgekeurd, ofwel ten on
rechte aanvaard.
Met relatieve precisie gaan we in feite terug naar de
HTW'56, waar wel iets van mijn schrankingstheorie uit
1944 was ingeslopen, maar waar ik de d2 van Tienstra nog
niet durfde te elimineren. Het duurde tot de puntsbepaling
met complexe getallen vorm kreeg, vóórdat de echte bete
kenis van de schrankingstransformatie duidelijk werd; men
zie het aarzelende begin in publicatie [1] van de referenties
in mijn artikel [2]. Ik ken dus de moeilijkheid van mijn
eigen gedachtengang en kan daarmee begrip opbrengen
voor de schijnbare eenvoud van het precisiesysteem van de
nieuwe HTW. Maar ik hoop en vertrouw dat het spel
verder wordt gespeeld bij het Kadaster. Het gaat tenslotte
toch om het opstellen van goede richtlijnen voor de ver
kenning van meetkundige grondslagen, twee- of drie
dimensionaal.
prof. dr. ir. W. Baarda
[1] Salzmann, M. A., Over precisie, coördinaten en de
HTW. Een nieuw spel of nieuwe spelregels? Geodesia
1997 no. 2, p. 87- 88.
[2] Baarda, W., Het spel van de criterium-covariantie-
matrix. Geodesia 1997 no. 1, p. 13 - 17.
[3] Oosterbroek, E. P., Een algemeen precisiebeschrijvings-
systeem voor landmeetkundig bepaalde coördinaten.
Afstudeerscriptie TU Delft, Faculteit der Geodesie,
Delft 1983.
[4] Bridgman, P. W., The way things are. Harvard
University Press, Cambridge, Massachusetts, U.S.A.
1959.
The nature of physical theory. Princeton University
Press, U.S.A. 1936. Heruitgave Dover, z.j.
Opmerkingen naar aanleiding van Geometrische kwaliteit in perspectief"
Het februarinummer van Geodesia bevatte twee goed op
elkaar aansluitende warme pleidooien voor object-georiën-
teerdheid respectievelijk objecttechnologie. Jammer was
dat in beide het Philémoneffect (zie p. 76) optrad in de
vorm van een verkeerd gebruik van de termen „grafisch ob
ject" (p. 53) en „grafisch bestand" (p. 59). Het gaat om de
(driedimensionale!) terreingeometrie en niet over hoe het
(tweedimensionale!) plaatje eruitziet. Maar dit verwarrende
spraakgebruik lijkt onuitroeibaar. Heel jammer.
De heer Velsink probeert in zijn betoog ook de grenzen van
de geodesie aan te geven (p. 55): „Buiten de reikwijdte van
de geodesie vallen zaken als het oplossen van sociale proble
men in binnensteden (stadsinrichting?)...". Deze stelling
wordt zo zonder enige argumentatie naar voren gebracht en
snijdt naar mijn mening geen hout. Wanneer wij „maat
schappelijk werk" (fig. 4, rechtsonder) kunnen uitvoeren,
dus maatschappelijke problemen kunnen oplossen of voor
komen, door op een verstandige manier operaties met
grond en panden uit te voeren, dus grenzen te verleggen,
wat is daar dan op tegen? Waarom valt dat buiten de reik
wijdte van de geodesie? Velsink rekent landinrichting wèl
tot het geodetisch werkterrein, hoewel het doel daarvan
toch ook kan worden gezien als het oplossen van maat
schappelijke problemen. Nieuwe terreinbeschrijvingen zijn
maar een bijprodukt bij dit „maatschappelijk werk". Daar
om zou ik graag van de heer Velsink weten, welke verschil
len in doel of werkwijze bij land- en stadsinrichting hem
tot zijn grensbepaling aanleiding hebben gegeven.
René van der Schans
139
GEODESIA
Literatuur