vingen maakten, en er zijn vermoedelijk evenzovele sche
pen die nooit meer terugkwamen, eenvoudigweg omdat ze
de weg niet meer terugvonden. Veel ontdekkingsreizigers
hebben gebieden ontdekt, waar ze helemaal niet naar op
zoek waren. Men voer op „gegist bestek", een term die in
derdaad letterlijk moet worden opgevat.
Ruim baan voor astronomen
Omdat hemellichamen voor plaatsbepaling de enige reële
mogelijkheid leken te bieden, werden er op koninklijk
bevel in onder andere Londen (Greenwich) en Parijs astro
nomische observatoria gesticht. Deze instituten kregen als
taak om zoveel mogelijk kennis te verzamelen over zon,
maan en sterren en daar een plaatsbepalingsmethodiek uit
af te leiden. Rond de observatoria verzamelden zich top-
astronomen, -wiskundigen en -navigators. Na een grote
scheepsramp in 1707, waarbij vier grote schepen van de
Engelse marine vanwege een positiefout op de rotsen van
Zuidwest-Engeland waren vergaan met ruim 2000 doden,
werd het lengtegradenprobleem nog urgenter. Het leidde
in Engeland in 1714 tot een „Wet op de Lengtegraden",
waarin onder andere een beloning van 20 000 pond werd
uitgeloofd aan degene die een „uitvoerbare en nuttige"
methode ontdekte om de geografische lengte vast te stellen.
Er werd een „Raad voor de Lengtegraden" ingesteld, die de
voorstellen moest beoordelen.
Op het gebied van de hemelwaarneming was inmiddels het
nodige gebeurd. De telescoop, die in de 16e eeuw werd ont
dekt, maakte het mogelijk om veel gedetailleerdere waarne
mingen aan hemellichamen te doen. Galileo had in 1610 de
vier manen van Jupiter ontdekt en waargenomen dat die,
op voorspelbare tijdstippen, zo'n duizend keer per jaar door
de planeet zelf werden verduisterd. Voor metingen op het
land was het gebruik van de maansverduisteringen van
Jupiter goed bruikbaar. Men had de tijd om rustig te meten
en te hermeten. Er werden veel fouten uit oude kaarten ge
haald - voor het eerst in de geschiedenis kon de juiste on
derlinge ligging van geografische objecten worden bepaald.
Zo bleken op vroegere kaarten de buitengrenzen van af
zonderlijke naties nogal eens te zijn overdreven. Een Franse
koning schijnt in dat verband eens geklaagd te hebben dat
hij meer grondgebied verloor aan de astronomen dan aan
zijn vijanden. De Jupiter-manen waren echter ongeschikt
voor gebruik op zee: het verrichten van de noodzakelijke
waarnemingen op een bewegend schip was, met de toen be
schikbare instrumenten, eenvoudigweg niet haalbaar.
Toch een klok als oplossing
Eigenlijk uit het niets - een klein dorpje in Noord-Enge-
land - verscheen toen John Harrison ten tonele (fig. 2). Hij
was zoon van een timmerman, had aan de hand van een
boek de beginselen van mechanica geleerd en had zich ge
specialiseerd in het maken van klokken. Op de een of ande
re manier (de historici hebben dat nooit duidelijk kunnen
krijgen) heeft Harrison nieuwe inzichten ontwikkeld voor
een heel andere constructie van klokken, waardoor ze, ook
op zee, altijd nauwkeurig bleven lopen.
20 000pond is,
omgerekend
naar geld van
deze tijd,
vergelijkbaar
met een bedrag
van tien tot
vijftien miljoen
gulden.
Een afwijking
in het gemeten
tijdsverschil
van 1 minuut
betekent op de
evenaar een
positiefout van
28 kilometer, en
op 45 graden
noorder- of
zuiderbreedte
19,7 kilometer.
De slingerklokken die sinds Huygens
werden gemaakt, waren wel goed,
maar op zee onbruikbaar. Dat kwam
vooral omdat de slinger van de klok op
een bewegend schip onregelmatig be
weegt. Bovendien veroorzaakten tem
peratuurverschillen uitzetting of in
krimping van de slinger, waardoor de
klok eveneens ging afwijken. Harrison
bedacht voor deze en andere proble
men een technische oplossing. Zijn
eerste „zee-klok" (de Hl) was een
wonder van vernuft, zag er ook heel
bijzonder uit (fig. 3) en woog ruim
30 kg. Wat nog belangrijker was: waar
de beste bestaande klokken al gauw
een minuut per dag afweken, week de
Hl slechts enkele seconden per maand
af. Op een onstuimige proefvaart van
Fig. 2.
John Harrison
(foto uit [2]).
Engeland naar Portugal in 1736 bleek
de Hl geweldig goed te werken: hij
bleef ruim binnen de nauwkeurig-
heidseis die de Wet op de Lengtegra
den stelde. Harrison was echter een
perfectionist; hij eiste daarom niet de
20 000 pond op, maar vroeg (en
kreeg) een kleine subsidie om zijn klok
op diverse punten verder te verbete
ren. Het duurde 23 jaar voordat hij,
met de H2 en H3 als tussenmodel,
zijn „definitieve" klok presenteerde.
In de ruime tijd die Harrison nam om
zijn klokken te verbeteren, vonden er
op het gebied van de plaatsbepaling
met behulp van hemellichamen grote
ontwikkelingen plaats. Astronomen
als Brahe, Flamsteed en Halley bepaal
den de positie van grote aantallen ster
ren. Wiskundigen als Euler stelden
formules op, waarmee de baan van he
mellichamen kon worden berekend.
1997-4
GEODESIA
186