De legende van de geoïde Is de geoïde overbodig? Covariantiematrices GEODES1A'997-5 physical geodesy, geoid, theory fysische geodesie, geoïde, theorie KEYWORDS TREFWOORDEN Van de interessante studies die in de laatste jaren via verschillende series worden gepubliceerd vanuit het gebouw van de Faculteit der Geodesie van de TU Delft, heeft de dissertatie van E. de Min [1] mijn bijzondere aandacht getrokken. Dit heeft twee redenen: ten eerste is de behandeling van de stof diepgaand en zeer volledig, ten tweede kan ik hierdoor duidelijker overzien in hoeverre mijn stelling dat de geoïde beter geëlimineerd kan worden, juist is. In zijn publicatie heeft De Min ook mogelijke coördinaatframes be schouwd, met nogal vergaande conse quenties. Daarom zal ik hier eerst op ingaan, met de mogelijkheid een eer der artikel in dit tijdschrift [2] aan te vullen. We beginnen met het aardse geocen trische coördinaatframe, met de Z-as parallel met de gemiddelde stand van de aardas, de Z-as in de meridiaan van Greenwich, de K-as een rechts- draaiend cartesiaans frame voltooiend en de oorsprong van het frame in het massacentrum van de aarde. Nog af gezien van het feit dat deze definitie wel erg slordig is, heb je er niet erg veel aan omdat hij niet operationeel is. Een scherpere analyse leidt tot een „Conventional Terrestrial System of Reference" (CTS), met voor de ge bruiker een referentie coördinaatframe (Z, KZ)crs- Deze CTS is op een af gesproken wijze gekoppeld aan een aantal observatoria op aarde, dat wil zeggen dat het frame hierop wordt vastgeprikt. Dit is wel een heel korte beschrijving van een zeer moeilijke prof. dr. ir. W. Baarda, emeritus hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft. materie, voor belangstellenden verwijs ik naar [3] en [4], Dit referentieframe is echter maar betrekkelijk: coördinaten van de gekozen observatoria moeten eerst worden bepaald. Men benut de nauwkeurigste meet methoden en breidt het aantal prikpunten steeds verder uit. Maar de nauwkeurigheid wordt steeds beter en daar mee wordt het vasthouden van coördinaten een pro bleem. Bovendien, hoe koppelt men al die meetsystemen aan elkaar; de genoemde observatoria liggen op verschillende aard- platen en men krijgt dus te maken met plaat- en intra- plaatbewegingen. Deze moeten uit de metingen worden bepaald en daarna weer als correctie aan de metingen aangebracht; de keuze van Z- en Z-as is geen kritiek punt. Dit is wel het geval voor de aanname dat de oorsprong van het refe rentie-coördinaatframe (en dus het middelpunt van een zelfde referentie-ellipsoïde voor geometrische en fysisch- geodetische berekeningen) in het massacentrum van de aarde kan worden gekozen. In [5] en [6] heb ik trachten aan te tonen dat deze aanname onjuist is. Het effect is een langgolvige vervorming van de satellietbaan, evenals van uit satellietmetingen bepaalde terrestrische coördinaten, met een amplitude ter grootte van de excentriciteit. Dit effect zit dus ook al in de vast te houden coördinaten van de prikpunten. Overziet men dit, dan lijkt lokaal de beschouwing van vorm en inpassing van vormen toch weer een rol te spelen. Dit houdt in de introductie van een driedimensionale schrankingstransformatie die de (stochastische) effecten van zeven parameters elimineert: drie translaties, drie rota ties en een vergroting. Mijn voorkeur gaat hierbij uit naar de transformatie die de coördinaten van twee netpunten en de coördinaatcomponent van een derde netpunt loodrecht op het vlak door de drie punten kansvrij maakt. De theorie in [6] heeft hierop betrekking. Maar dan kunnen we ook wat verder speculeren over de opbouw van een driedimen sionale criterium-covariantiematrix. Eerst nog even een verscherping: omdat de internationale referentie-ellipsoïde in dit artikel zowel voor de geometrische als voor de fy- 207

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 9