Professor Baarda 80 jaar!
De bochtige weg terug naar de idealisatienauwkeurigheid
Geachte professor Baarda,
Namens alle ruim vijfhonderd leden
van de Nederlandse Vereniging voor
Geodesie wil ik u van harte geluk
wensen met uw tachtigste verjaardag
op 20 juli jl.!
Velen van onze leden hebben een
belangrijk deel van hun vorming aan
u te danken. Die vorming bevat meer
dere componenten. Uiteraard wordt
vaak allereerst gedacht aan wat u ons
leerde over de door u ontwikkelde me
thodologie rondom modelvorming.
Daarnaast moet zeker ook worden
genoemd dat u uw theorieën altijd
plaatst in een praktische context. En -
ook zeker niet onbelangrijk u leerde
ons dat geodetische technieken dienst
baar zijn aan doelen die door de maat
schappij worden bepaald.
Vanwege uw grote verdiensten voor
de geodetische gemeenschap bent u op
7 mei 1981 tot erelid van onze vereni
ging benoemd. Het zou hier te ver
voeren om een opsomming van die
verdiensten te geven. Ik verwijs de
lezer graag naar de Feestbundel „Daar
heb ik veertig jaar over nagedacht", in
1982 uitgebracht ter gelegenheid van
uw 65e verjaardag. Ook daarna bent u
een actief en kritisch lid van de geode
tische gemeenschap en van de NVG
gebleven. U laat ons in uw artikelen en
in uw optreden zien dat u jong bent:
in uw geest, in uw brede belangstelling
en in uw nieuwsgierigheid en vasthou
dendheid bij uw wetenschappelijke
speurtochten. U bent hierin voor ons
een groot voorbeeld.
Het doet ons groot genoegen dat hieronder de vier bij u
gepromoveerde geodeten, Marden Molenaar, Herman
Quee, Frits Brouwer en Peter Teunissen, ieder vanuit hun
eigen belevingswereld, op volgorde van de datum van hun
promotie een schets geven van uw betekenis voor ons
fantastische vak.
Wij wensen u nog veel goede jaren toe!
mr. ir. Jos C. Anneveld,
voorzitter Nederlandse Vereniging voor Geodesie.
Waarde Baarda,
Met veel genoegen heb ik gehoor ge
geven aan het verzoek van onze voor
zitter om ter gelegenheid van je tach
tigste verjaardag een bijdrage te leve
ren aan ons tijdschrift en ik sluit me
van harte aan bij zijn gelukwens. Deze
gelegenheid doet me ook realiseren dat
je dus vijftig was toen ik je als eerste
jaarsstudent in 1967 leerde kennen.
Dit is zo bijzonder omdat je blijkbaar
in die tijd voldoende aanloop had ge
nomen om tot je belangrijkste fase van
wetenschappelijke productiviteit te
komen. Je pen is in die jaren pas echt
gaan vloeien en heeft dat toen nog
lange tijd volgehouden. Zelfs nu nog
publiceer je stukken waaruit blijkt hoe
fundamenteel je werk is geweest.
In de vijf jaar die de opleiding duurde,
liet je ons getuige zijn van je worste
ling om een theoretisch kader te formuleren voor de bere
kening en analyse van geodetische netwerken. Dit kreeg
vorm in een op de definitie van invarianten gebaseerd re
kenmodel, gecompleteerd met een stochastisch model dat
de strakke toepassing van statistische toetsingstheorieën
mogelijk maakte. Je benadering was fundamenteel en voor
studenten niet altijd even toegankelijk, maar voor wie het
wilde horen, kwam de boodschap wel over dat de proble
men die je aanpakte van zeer praktische aard waren. Je fun
damentele aanpak was gericht op het vinden van een struc
turele aanpak van de kwaliteitsproblemen die de geodeet
tegenkwam bij het genereren van een geometrisch raam
werk voor het vastleggen van wat we nu geo-informatie
zouden noemen.
Ik raakte tijdens mijn studie in Delft geboeid door je aan
pak en het lag dan ook voor de hand dat ik in de periode
van 1973 tot 1983, toen ik op het ITC werkte, probeerde
om deze werkwijze op de fotogrammetrie toe te passen.
Hierbij kwamen twee aspecten aan de orde:
ten eerste werd het functionele model van de fotogram
metrie met jouw quaternionbenadering onderzocht, om
te zien of de structuur van terrestrische netwerken hierin
GEODESIA
1997-7/8
327