Geodetische modelbouw: van ruimtelijke netwerken tot spoorgeometrie Dr. ir. Herman Qtiee, NV Nederlandse Spoorwegen, directeur Geodesie Infradata. Gepromoveerd in 1983. Titel proefschrift: Quaternion Algebra applied to polygon theory in three dimensional Geachte Baarda, Graag sluit ik me, als tweede in de rij van gepromoveerden, aan bij de geluk wensen van onze voorzitter. Alvorens hierna in te gaan op de betekenis die jouw wetenschappelijke visie en hou ding heeft gekregen voor de beoefe ning van ons vak in dat zo praktische veld waarin ik werk, wil ik stellen hoe veel genoegen het ook mij doet om je de laatste tijd zo nu en dan weer eens te treffen, zoals in november bij je af scheid van de Nederlandse Commissie voor Geodesie, en nog zo recent bij het symposium van de NVG. Je ac tieve deelname aan de discussie laat zien dat je nog even markant aanwezig kunt zijn als vroeger, en roept ook een sterk gevoel van herkenning op. Het is wel lang geleden inmiddels, mijn studietijd! Toch blijft je stijl van college geven (en van examen afnemen natuurlijk!) een levendig beeld, zeker wegens je bevlogen zucht naar een strakke architectuur van zowel de functionele als de stochastische kant van de modelbouw. Wij waren als stu denten getuige van dit vormgevings- proces, dat juist in die jaren zijn hoog tepunt bereikte. De puntsbepalings- theorie én de vereffmgstheorie kwa men in die jaren in eerste versie ge reed, even later gevolgd door de B-methode en de S-transformaties. Daarvan getuige te zijn heeft een blij vende indruk achtergelaten, en was voor mij ook een belangrijke inspira tiebron bij het vormgeven van de spoorweggerichte landmeetkunde in de jaren zeventig. Overigens blijft ook bij dat je in je colleges wel eens andere paden insloeg, bijvoorbeeld over de gevaren die het natuurlijk leefmilieu Stelling 9 Indien tracéparameters door middel van het tracé algoritme van NS worden opgelost uit een stochastisch puntenveld, gedraagt een punt „t" van de tracélijn zich in een S-transformatie op dezelfde wijze als een op de zelfde plaats gelegen punt ,,i" van het puntenveld. toen al liep, en over de bestuursproblemen van het univer sitair onderwijs in Groot-Brittannië. Jij wees ons al vóór de „studentenrevoluties" van 1968 op deze zaken, en je was daarin de tijd vooruit. Voor mijn afstuderen gaf je mij de kans om de uitbreiding van het functiemodel voor het platte vlak naar de drie dimensionale ruimte uit te werken. Dit is daarna ook het onderwerp van mijn dissertatie geworden. Jouw, in het internationale vakgebied heel eigenzinnige, keuze van de quaternion-algebra als „tooi" was daarbij uitgangspunt, op grond van de fundamentele overweging dat alleen een delingsalgebra in aanmerking kwam, vanwege de toe passing van lengteverhoudingen. Een „onorthodoxie" die typerend was voor jouw denkwijze! Treffend was hoe het „platte" functiemodel op nagenoeg analoge wijze terug kwam in de driedimensionale situatie. De gebruikte net werkstructuur (ruimtelijke polygonen) ging echter uit van meetmethoden die slechts enkele jaren later werden over spoeld door GPS, niet alleen voor de landelijke referentie stelsels, maar al spoedig zelfs op het niveau van de detail meting (bij NS wordt nu spoorgeometrie op centimeter- niveau opgemeten met GPS!). Stelling 8 Het kiezen van kleine uitzetmaten (lengten) heeft uiter aard „praktische" voordelen, maar betekent ook dat de precisie en de betrouwbaarheid van de uitzetmaten on afhankelijk zijn van de keuze van een schrankingsbasis; hierdoor is het mogelijk om het kwaliteitsniveau van de uitzetting af te stemmen op de eisen die daaraan worden gesteld. Het zelf werken in de fundamentele modelbouw en, zoals hierboven genoemd, het „getuige zijn" van deze worste ling, hebben mij in mijn eerste NS-jaren geïnspireerd tot twee belangrijke ontwikkelingen. Ik denk hier eerst aan onze eigensoortige methodiek voor de meetkundige grond slag die in het gehele NS-net moest worden ingericht ten behoeve van de fotogrammetrische kartering: een kringnet- achtige structuur die een compromis betekende met de kosten, maar in ieder geval een tweefasen-vereffening mogelijk maakte, en een redelijke toetsbaarheid. Niet minder voortgevloeid uit bovengenoemde inspiratie is het in 1974 ontwikkelde algoritme voor het oplossen van tracé-elementen (-parameters) uit een tachymetrisch be paald puntenveld van (bestaande) spoorgeometrie. In de kern is het een stelsel gelineariseerde vergelijkingen, even tueel over meerdere aan elkaar gerelateerde sporen, waarbij de voorwaardevergelijkingen enigszins doen denken aan die van de kringnetten-methode. Je kunt de voortplan- 329 GEODESIA 1997-7/8

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 37