leiding van de Ravi gewerkt aan de ontwikkeling van een richtlijn ter ver werking van dit soort informatie in NEN1878 [3] [4]. Toegespitst op het onderwerp valt het volgende op te merken. Als zowel de zender als de ontvanger edge-mono- coding toepassen, zal uitwisseling geen extra problemen opleveren. Alleen dreigen consistentieproblemen in de vorm van slivers. Uit een zender met een edge-mono-coding systeem is praktisch geen uitwisselingsbestand samen te stellen, dat zonder meer kan worden ingelezen in een ontvanger met een edge-nrulti-coding systeem: bij de ontvanger zal moeten worden nagegaan of de betreffende geometri sche elementen reeds in het bestand voorkomen en zullen dubbele weer moeten worden verwijderd. Voorts zullen de relaties met aangrenzende en/of overlappende objecten zelf moe ten worden aangebracht. Uit een zen der met een edge-nrulti-coding sys teem is wel een uitwisselingsbestand samen te stellen, dat in een ontvanger met een edge-mono-coding systeem kan worden ingelezen. En evenzo is uit een zender met een face-nrulti-coding systeem ook een uitwisselingsbestand samen te stellen, dat in een ontvanger met een face-mono-coding systeem of een edge-multi-coding systeem kan worden ingelezen. Wel wordt de frag mentatie van geometrische elementen mee overgedragen, die vooral bij een face-multi-coding systeem niet gering is. Wanneer tussen twee face-multi- coding systemen moet worden uitge wisseld, terwijl bij de ontvanger ook andere themaklassen voorkomen dan Fig. 2a. Chain-methode: verwijzing face -> edge. bij de zender, komen in her uitwisselingsbestand de relaties met de objecten uit die themaklassen niet voor en zullen dus bij de ontvanger moeten worden verzorgd. Voorts wordt ook de bij de zender ontstane fragmentatie mee over gedragen. Modelkeuze Het is dus sterk afhankelijk van de omstandigheden of toepassing van edge-mono-coding dan wel van één van de andere vormen van multi-coding het beste is. Die om standigheden komen tot uitdrukking via onder meer de volgende vragen: welke themaklassen moeten worden opgeslagen; betreft het punt-, lijn- ofvlakobjecten; in welke mate raken of begrenzen objecten binnen een themaklasse elkaar; in welke mate overlappen objecten uit verschillende themaklassen elkaar; hoe vaak worden de objecten uit de verschillende thema klassen gemuteerd; in welke mate is de bevraging gericht op afzonderlijke objecten dan wel op (selecties uit) themaklassen; in welke mate is de bevraging gericht op de samenhang tussen themaklassen; moeten objecten aan anderen worden geleverd; moeten objecten van anderen worden verwerkt. Soms zullen de antwoorden op die vragen aanleiding geven tot tegenstrijdige conclusies en moet een afweging worden gemaakt. Het kan uit het oogpunt van bevraging gewenst zijn face-multi-coding toe te passen, bijvoorbeeld om over lappende objecten te kunnen opsporen, terwijl het uit het oogpunt van bijhouding gewenst is om edge-multi-coding toe te passen om de themaklassen onafhankelijk van elkaar te kunnen bijhouden. Het kadastrale hoofdbestand Voor het LKI-hoofdbestand bij het Kadaster wordt als gegevensstructuur het chain-model toegepast. In dit model wordt een vlakobject geometrisch opgebouwd uit een aan tal lijnkettingen of „chains", bestaande uit de coördinaten Fig. 2b. Chain-methode: bij elke edge vier verwijzingen naar andere edges. l_obj_id 365 GEODESIA 1997-9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 15