zoek en ervaring de criteria en vuist regels voor een goed ontwerp bekend zijn. Voor „general purpose" net werken staan deze opgetekend in de HTW. Sterkteberekening blijft wel nodig bij de opkomst van nieuwe meetmethoden en nieuwe toepassin gen met bijbehorende kwaliteitseisen. Hetzelfde geldt voor „special pur pose" netwerken voor het monitoren van deformaties of civieltechnische maatvoering. Deze netwerken hebben vaak een unieke toepassing en specifie ke kwaliteitscriteria. Recentelijk zijn aan de TU Delft bijvoorbeeld sterkte berekeningen uitgevoerd van water- pas- en GPS-netten voor monitoring van de bodemdaling in Groningen [5], tachymetrienetten voor monito ring van zettingen bij de bouw van de tramtunnel in Den Haag en een 3D- afstandennetwerk voor de bepaling van de geometrie van een deeltjes detector. SOD en MOOM Bij SOD worden bij een gegeven con figuratie van punten en metingen zo danige gewichten voor de waarne mingen berekend, dat de resulterende precisie van de coördinaten een ge geven criteriummatrix zo goed moge lijk benadert. Voor elke waarneming wordt zo een standaardafwijking be paald, waarmee deze moet worden ge meten. Dit kan dan worden gereali seerd door instrumentarium met ver schillende nauwkeurigheden in te zet ten of door metingen vaker te her halen. Immers het gemiddelde van een serie metingen heeft een hogere preci sie dan de individuele metingen. Voor te stellen valt dat ook de betrouwbaar heid van het netwerk kan worden ge optimaliseerd door niet, zoals gebrui kelijk, de meetconfiguratie, maar de precisie van de waarnemingen aan te passen. Men kan zich overigens af vragen hoe onafhankelijk deze her haalde metingen zijn en of de be trouwbaarheid daarmee echt verbetert. In de praktijk zal men ook niet gauw naar buiten gaan met instrumenta rium van verschillende nauwkeurig heid voor hetzelfde type metingen. Zo valt er dus zowel theoretisch als prak tisch wel een en ander op SOD af te dingen. Hetzelfde geldt voor analyti sche FOD waarbij noodzakelijke ver schuivingen aan de locaties van punten worden berekend. Indien hieraan niet zeer specifieke beperkingen worden opgelegd, zullen handig langs de wegkant gelegen punten na optimalisering midden in het weiland terechtkomen. In Nederland is er dan ook eigenlijk nooit actief onderzoek naar analytische optimalisering van het netontwerp ver richt. De eerder aangehaalde zinsnede van Alberda is in dit opzicht tekenend voor de meer pragmatische Delftse aan pak van netontwerp. Met name in Duitsland is wel veel onderzoek verricht naar deze optimaliseringsmethoden, maar het gebruik beperkt zich toch vooral tot de acade mische wereld. Kuang gaat in het boek echter nog een stapje verder met door hem ontwikkelde „Multi-Objective Optimization Model" (MOOM). In hoofdstuk 10 wordt een model afge leid om tegelijkertijd precisie, betrouwbaarheid en kosten te optimaliseren door aanpassing van zowel de posities van de punten (FOD) als de gewichten van de waarnemingen (SOD). Het getuigt van doorzettingsvermogen om een dergelijk gecompliceerd model af te leiden, waarbij alle doelstellingen worden verenigd in één te optimaliseren scalaire functie. In dat laatste zit ook de zwakte van de aan pak. Het aantal keuzes dat moet worden gemaakt om tot een enkele optimaliseringsfunctie te komen, is enorm en over elk van deze keuzes valt wel een discussie te starten. In de voorbeelden in hoofdstuk 12 wordt de MOOM- methode toegepast op waterpasnetwerken, 2D- en 3D- terrestrische netwerken en GPS-basislijnnetwerken. Start oplossing is meestal een netwerk waarin alle mogelijke onderlinge verbindingen zijn opgenomen. Het optimalise ringsalgoritme bepaalt dan de ideale gewichten van de waarnemingen. Waarnemingen die een laag gewicht wor den toebedeeld, kunnen dan uit de meetopzet worden verwijderd. Zo wordt in een GPS-netwerk van 18 punten gestart met maar liefst 133 basislijnen, waarvan er 73 kun nen worden geëlimineerd. Het geoptimaliseerde netwerk ziet er overigens nog steeds indrukwekkend uit, elk punt wordt vastgelegd met minimaal 6 en maximaal 16 basis lijnen. Slotopmerkingen Het boek is duidelijk een eerste druk, het bevat nog wel wat typefoutjes. Ook zijn de figuren met een nogal primitief tekenpakket gemaakt. Ondanks bovenstaand voorbeeld ligt het accent nog op de klassieke terrestrische netwerken en komt GPS slechts beperkt aan de orde. Wel wordt extra aandacht besteed aan netwerken ten behoeve van deforma tie-analyse. De achtergrond van de auteur ligt dan ook vooral op dit terrein. Al met al geeft het boek een aardig overzicht van de in de jaren '70 en '80 ontwikkelde technieken voor analyse en ontwerp van geodetische netwerken. De door de auteur toegevoegde alomvattende optimaliseringsmethode is voor de geodeet in de praktijk waarschijnlijk een wat door geschoten exercitie. Daar staat tegenover dat het boek naast formules ook veel overwegingen, procedures en toepas singen bevat. 521 GEODF.SIA 1997-11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 43