ingezet. Het Amerikaanse systeem Fli-
Map van de firma J. E. Chance werd
gebruikt voor een project in de uiter
waarden van de IJssel, terwijl met het
systeem TopoSys, van de gelijknamige
firma uit Duitsland, het gehele Neder
landse strandgebied werd gemeten,
alsmede alle duingebieden van de pro
vincie Zeeland. Voor het eerst worden
in 1997 ook projecten uitgevoerd in
het kader van het Actuele Hoogtebe
stand Nederland [5]. De schaalvergro
ting wordt zichtbaar in de totale op
pervlakte die alleen al dit voorjaar met
laseraltimetrie in hoogte werd vastge
legd: 350 000 ha, meer dan 23 maal
zoveel als het Amelandproject van
1993/1994. Voor het najaar staan
nieuwe vluchten op het programma.
Ondanks het grote aantal projecten
dat tot dusverre al met laseraltimetrie
is uitgevoerd, is het op dit moment
niet mogelijk om een volledig ant
woord te geven op de vraag hoe goed
laseraltimetrie voldoet in vergelijking
met andere methoden op aspecten als
kosten, doorlooptijd en kwaliteit. Het
navolgende behelst daarom niet meer
dan een beknopte rapportage van op
gedane ervaringen. Hiervoor is geput
uit drie projecten uit 1996 en 1997.
Koepelproject Schouwen
Dit project [2] werd eind 1993 gestart
met de bedoeling om inzicht te krijgen
in de kwaliteit van diverse technieken
die worden of kunnen worden ge
bruikt voor het meten van DHM's.
Deze kwaliteit zou moeten worden ge
toetst aan grootheden zoals doorloop
tijd, geometrische nauwkeurigheid,
vereiste puntdichtheid en kosten.
Hieraan zouden dan richtlijnen moe
ten worden ontleend ter ondersteu
ning van de gebruiker bij het kiezen
van de meest geschikte methode voor
een project. Aan het project kon in
die periode worden begonnen, omdat
al een aantal projecten aan de gang
bleek te zijn dan wel zonder veel
problemen gestart kon worden. In de
eerste plaats was dat laseraltimetrie.
Verder werd onder meer gewerkt aan:
GPS-Stop-And-Go;
analytische fotogrammetrie met ge
bruik van luchtfoto's;
digitale fotogrammetrie met gebruik
van luchtfoto's.
Ten tijde van de uitvoering van het Koepelproject konden
maar weinig technieken als volledig operationeel worden
beschouwd. De meeste waren nog niet uitontwikkeld of
presteerden matig ten gevolge van beperkte ervaring bij de
gebruikers. Daarnaast was er in zowel ruimte als tijd een
gebrekkige overlap tussen de verschillende metingen. Het
project is uiteindelijk in twee deelprojecten gesplitst, waar
bij het tweede deelproject hier van belang is, omdat daarbij
de laseraltimetrie, samen met analytische en digitale foto
grammetrie, vergeleken is met de meest nauwkeurig
geachte - GPS-metingen. Proefgebied was de „Westeren-
ban van Schouwen", gelegen aan de westpunt van het
Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland. Het gebied loopt,
beginnend vanaf het strand, tot enige honderden meters
voorbij de eerste duinenrij en wordt gekenmerkt door een
sterk reliëf: naast een diepgelegen stuifvlakte komen duinen
voor met een hoogte tot 23 m. In het gebied is een stuifkuil
aanwezig, waarvan de bodem in de loop der jaren tot op het
grondwaterpeil is weggeërodeerd. Op het strand, aan de
duinvoet, is door middel van suppletie een laag van 6 m
zand aangebracht ter voorkoming van het doorbreken
van stuifkuilen door de voorste duinenrij. De begroeiing
varieert van helmgras, met een lichte bedekking op het
zandsupplement en met dichte bedekking op de eerste
duinenrij, tot dichte, wintergroene vegetatie in het achter
liggende gebiedsdeel. Delen hiervan zijn geheel ondoor
dringbaar. Het dal is voornamelijk bedekt met zand, gras
en geïsoleerde plukjes hoge vegetatie.
Om diverse redenen werden de metingen met GPS pas in
augustus 1995 uitgevoerd, terwijl de fotogrammetrie en
laseraltimetrie al in mei 1995 hadden plaatsgevonden.
Voor gebieden met een verwachte hoge morfologische dy
namiek doet dit afbreuk aan de waarde van de vergelijking,
omdat de GPS-metingen als referentie zouden worden
gebruikt. Drie controlegebieden werden verkend, waarna
met behulp van GPS enige honderden punten in hoogte en
positie werden ingemeten. In deze drie gebieden konden
in totaal zeven verschillende terreintypen worden onder
scheiden naar morfologie en vegetatiebedekking.
Voor het genereren van DHM's uit de fotogrammetrische
metingen en de lasermetingen is het DTM-pakket SCOP
gebruikt. Het zijn deze DHM's die aan de GPS-metingen
werden getoetst, door vanuit de oorspronkelijke meetpunten
van fotogrammetrie en laseraltimetrie naar de XY-positie
van de GPS-punten toe te interpoleren. De geïnterpoleerde
hoogten konden vervolgens met die van de GPS-punten
worden vergeleken. De invloed van de interpolatie op de
resultaten van de vergelijking was, bij gebrek aan voldoende
kennis van het terrein en interpolatiemethoden een moeilijk
te schatten grootheid. Voor laserpunten moest rekening
worden gehouden met een gemiddelde puntafstand van 4 a
5 m, een puntdichtheid vergelijkbaar met die van de analyti
sche fotogrammetrie. Maar deze laatste kan zich wel, bij het
kiezen van de plaats van de meetpunten, laten leiden door
knikpunten en breuklijnen in het terrein, met als gevolg een
geringere interpolatiefout. De digitale fotogrammetrie had,
met een puntdichtheid van 1 punt per m op dit gebied
theoretisch gesproken nog de minste problemen.
485
GEODES1A
1997-11