SAR-interferometrie (2) vm2K: 4^ 4in De interferometrische vervaardiging van digitale hoogtemodellen SAR-interferometiy, DEMs, system analysis SAR-interferometrie, DHM's, systeemanalyse In dit tweede deel van de reeks over SAR-interferometrie (InSAR) wordt beschreven hoe uit interferometrische faseverschillen hoogtemodellen (DHM's) worden gemaakt. Achtereenvolgens zal worden besproken welke principes deze hoogtemeting mogelijk maken, welke verwerkingsstappen moeten worden volbracht en wat de haalbare nauwkeurigheden zijn. Hierna zal worden afgesloten met een evaluatie van de foutenbronnen en de significantie van de techniek. Voor interferometrische hoogteme ting zijn twee SAR-opnamen van het zelfde gebied nodig. De beide radar antennes kunnen bijvoorbeeld aan weerszijden van een vliegtuig worden bevestigd, waarbij de beide opnamen tegelijkertijd tot stand komen: de in stantane configuratie. Een tweede me thode maakt gebruik van slechts één antenne die na het maken van de eer ste opname weer wordt teruggebracht op ongeveer dezelfde positie om de tweede opname te maken. Deze her halingsconfiguratie wordt vooral toe gepast bij satellieten die door hun her- halingsbanen weer op bijna dezelfde plek terugkeren. Beide SAR-beelden bestaan uit een groot aantal pixels, waarbij voor elke pixel een amplitude en een fase wor den gemeten. De amplitude is een maat voor de reflectiesterkte van het betreffende gebiedje. De fase bestaat uit twee componenten: een afstandsaf- hankelijk gedeelte en een gedeelte dat gevormd wordt door de willekeurige terreineigenschappen. Het interfero metrische principe gaat ervan uit dat, wanneer de terreineigenschappen identiek zijn voor beide opnamen, het faseverschil tussen overeenkomstige pixels in de beide beel den slechts door de afstandsafhankelijke component wordt gevormd. Met andere woorden: het faseverschil correspon deert met een afstandsverschil. Dit afstandsverschil is in fig. 1 aangeduid met Ar. De relatie tussen dit afstands verschil Aren het gemeten faseverschil Acp is weergegeven in fig. 2: het afstandsverschil ten opzichte van de golf lengte X moet gelijk zijn aan het faseverschil ten opzichte A 27t Uit deze formule zou men kunnen concluderen dat uit een gemeten fa severschil direct een afstandsverschil kan worden berekend. Dit is jammer genoeg niet het geval. De fasemeting heeft namelijk de beperking dat alleen hoeken tussen 0 en 271 kunnen wor den gemeten, de fasemeerduidigheid. Een absolute fasewaarde van 20,3tc kan dus niet worden onderscheiden van een fasewaarde van 0,3tc. Het op lossen van dit probleem, het zoge naamde „unwrappen" van de fase, is een bijzondere aangelegenheid, en zal worden besproken in de volgende paragraaf. Vooralsnog wordt eenvou digweg aangenomen dat de absolute fase toch kan worden gemeten. Prof. Dr.-Ing. R. A. P. Klees, hoogleraar fysische geodesie, ir. R. F. Hanssen en S. Usai M.Sc., beiden AIO, aan de TU Delft. Een voorbeeld van de absolute fase is weergegeven in fig. 3. Van boven naar beneden wordt aangegeven hoe met InSAR-topografie bijvoorbeeld een kegel wordt waargeno men. Door de scheve blikrichting van de radar wordt niet alleen de kegel zelf gemeten, maar ook het faseverloop van de vlakke aarde (a). Uit de geometrie van de antenne posities kan worden voorspeld wat het interferometrische patroon zou zijn voor de vlakke aarde (b). In de vliegrich ting zal dit patroon immers niet of nauwelijks veranderen, terwijl loodrecht hierop een systematisch faseverloop voor spelbaar is. In de tekening is eenvoudigweg een plat vlak 547 GEODESIA 1997-12 KEYWORDS TREFWOORDEN Het eerste deel van deze serie is verschenen in Geodesia 1997 no. 4, p. 155 - 162.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1997 | | pagina 17