tot de absolute fasenwaarden kunnen
optreden. Dit zijn filter- en coregistra-
tiefouten, interpolatiefouten en fouten
die tijdens de fase unwrapping worden
veroorzaakt. Tot de post-processing
behoren de fouten die kunnen optre
den door de conversie van absolute
fase naar het digitale terreinmodel, zo
als identificatiefouten van de paspun-
ten en fouten bij de transformatie van
de radar-beeldgeometrie naar de ge
wenste geometrie.
Voor praktische toepassingen zijn de
fouten als gevolg van de fysica belang
rijk: de basislijn-decorrelatie, de baan-
fouten, de temporele decorrelatie en
de atmosferische verstoringen. We
zullen hier wat uitvoeriger ingaan op
deze foutenbronnen.
Zoals bekend maakt InSAR gebruik
van het interferometrische principe.
Dit betekent dat de reflectie van een
pixel vanuit twee verschillende anten
neposities wordt waargenomen. Het
verschil in de gemeten fase van beide
posities geeft informatie over de geo
metrie van het aardoppervlak 1 Ech
ter, de reflectie-eigenschappen van het
teruggekaatste signaal veranderen met
de invalshoek. Om die redenen zijn
beide signalen niet helemaal met el
kaar vergelijkbaar: ze behoren tot
reflecties in twee verschillende rich
tingen. Dit heeft tot gevolg dat de ver
strooiingscomponent O verstrooiing rnet
de richting van het gereflecteerde sig
naal verandert. In het interferogram
wordt dat zichtbaar door een verho
ging van het ruisniveau. Een grotere
afstand tussen de antennelocaties geeft
hierdoor dus een verhoogd ruisniveau.
Wanneer deze afstand te groot wordt,
zijn de twee signalen niet meer ver
gelijkbaar. Voor ERS-1 en ERS-2 be
draagt deze afstand rond de 1200 m.
Echter in de praktijk leidt een afstand
van zo'n 700 m al tot een aanzienlijke
verhoging van de ruis, zodat deze in-
terferogrammen niet meer bruikbaar
zijn. Dit verschijnsel wordt basislijn-
decorrelatie genoemd. Daardoor heb
ben, voor kwantitatieve toepassingen
van InSAR, beeldparen met een kleine
basislijn de voorkeur boven beeld
paren met een lange basislijn. Bij de
selectie van SAR-beelden moet hier
mee rekening worden gehouden. Aan
Fig. 3.
De absolute fase
van een kegel.
In (a) wordt
getoond hoe topo
grafie (de kegel)
zou worden waar
genomen met
InSAR, door de
schuine kijk
richting van het
instrument.
In (b) wordt aan
gegeven wat de
invloed van de
vlakke aarde
hierop is.
Tenslotte geeft (c)
het resultaat van
het elimineren van
de vlakke aarde.
de andere kant is de gevoeligheid van de fase voor hoogte
verschillen groter bij een langere basislijn. Hierdoor moet
een duidelijke afweging worden gemaakt: aan de ene kant
moet de basislijn zo groot mogelijk
zijn om de gevoeligheid van de inter
ferometrische fase voor hoogtever
schillen te verbeteren, aan de andere
kant mag de basislijn niet te groot
worden, aangezien dit het ruisniveau
verhoogt waardoor de hoogteprecisie
vermindert.
Voor het bepalen van hoogten uit
SAR-beelden moeten de posities van
de antennes bekend zijn. Dit betekent
dat de satellietbaan nauwkeurig moet
worden gemeten: foutieve baancoördi-
naten planten zich immers voort in de
terreinhoogten. Deze voortplanting is
afhankelijk van de oriëntatie van de
basislijn in de ruimte en de basislijn
lengte BVoor lange basislijnen
wordt de basislijnlengte de meest be
langrijke parameter. Voor ERS-2 geldt
voor de hoogtefout G^ ten opzichte
van een bekend referentiepunt de af
schutting
B
met Gg de basislengtefout. Dat bete
kent dat om de bijdrage van de baan-
fout aan de totale hoogtefout onder
10 m te houden, de baan relatief tot
1,4-10~5 bekend moet zijn. Voor een
basislijnlengte van 500 m komt dit
neer op maximaal 7 cm, een nauwkeu
righeid die in de praktijk nauwelijks
bereikbaar is. Aan de andere kant ver
oorzaken baanfouten langgolvige fouten in het interfe
rogram. Door gebruik te maken van over het interferogram
verdeelde paspunten bestaat de mogelijkheid om deze fou
ten te bepalen en vervolgens te corrigeren.
Zoals bekend zijn er twee interferometrische configuraties:
de instantane en de herhalingsconfiguratie. De laatste
gebruikt slechts één antenne die na verloop van tijd vanuit
een ongeveer gelijke positie de tweede opname maakt.
Iedere verandering van de reflectie-eigenschappen van het
aardoppervlak tussen de twee opnamen leidt tot een versto
ring van het interferogram. Dit proces wordt temporele de
correlatie genoemd. De temporele decorrelatie leidt tot een
verandering in de verstrooiingscomponent O verstrooiing van
de gemeten fase met als gevolg dat bij de berekening van
het faseverschil tussen twee SAR-beelden naast de geo
metrische component nog een veranderlijke verstrooiings
component bestaat. Redenen daarvoor zijn bijvoorbeeld de
veranderingen in de vegetatie (de groei van gras, planten,
bomen enz.), door mensen veroorzaakte veranderingen
549
GEODESIA
1997-12
Basislijn-decorrelatie
Baanfouten
G/, 7 104
Temporele decorrelatie