~~rr
het hart van de spiegel naar de wand
(dg) worden berekend uit:
d:
h
met di de afstand tussen het fitsecen
trum van de transducer en het hart van
de spiegel.
Hoewel het echolood dus zelfkalibre-
rend is, moet het toch na installatie
worden gekalibreerd, omdat er name
lijk nog een paar onbekenden in dit
verhaal zijn: dj en dj (en natuurlijk
dg). Als di bekend is, kan afstand dj
gemakkelijk worden bepaald met een
meetbandje of schuifmaat. Bovendien
is de invloed van dj op de meting lang
niet zo groot als djomdat d! een fac
tor en dj een constante correctie is.
De afstand dj wordt als volgt bepaald:
voor het meten van de propagatiesnel-
heid kan een probe worden gebruikt.
Deze wordt op het karretje gemon
teerd en samen te water gelaten. Uit
Fig 8.
Karretje met
echolood.
Fig. 9.
Schematische
voorstelling
echolood.
een reeks metingen met zowel de
meetpaal als de probe kan de afstand
dj worden berekend volgens:
Door deze meting meerdere keren
te herhalen kon de afstand di
(0,4337 m) met een nauwkeurigheid
van 0,0006 m (2a, 95%) worden be
paald. Bovendien volgde uit deze kali-
bratie dat het fasecentrum van de ge
bruikte transducer ongeveer 0,0012 m
onder het oppervlakte zat. Natuurlijk
zit hier nog een addertje onder het
gras: deze kalibratie valt of staat met
de nauwkeurigheid van de probe;
daarom is er nog een controle gedaan
op deze kalibratie. Met een lichtmeta
len frame wordt een ijkplaat op vaste
afstand van de spiegel gehouden, zodat afstand dg (gemeten
met een meetbandje) ook bekend is. Als de kalibratie
geslaagd is, moet afstand dg uit de meting volgen (fig. 10).
Ook is het nu mogelijk om uit de data de propagatiesnel-
heid volgens het piefje en volgens de plaat te berekenen. De
met deze methode gevonden propagatiesnelheid verschilde
met, de door het kalibratiepiefje berekende propagatiesnel
heid, 0,22 m/s met een standaardafwijking van 0,49 m/s
(2a, 95%). Dit komt neer op nog geen millimeter voor de
gemiddelde afstandmeting (2,5 m) van de meetpaal naar de
muur.
De enige aanname in dit verhaal is dat binnen de driehoek
transducer-spiegel-wand het water homogeen van samen
stelling is en dus de propagatiesnelheid op traject trans-
ducer-spiegel (dz) hetzelfde is als op traject spiegel-wand
(d3). De verschillen die zichtbaar zijn in ftg. 11 en fig. 12
(tussen de -12 m en -14 m) worden juist veroorzaakt door
dat het gebied in de driehoek transducer-spiegel-wand niet
homogeen is. De invloed op de metingen is, met nog geen
promille, echter zeer gering.
Fig. 10.
Controlemeting
ijkplaatafstand.
GEODESIA
1997-12
d\ j
t i di
^1 vDigibar
Controlemeting ijkplaatafstand
(werkelijke afstand 0.988m)
1.010
1.005
1.000
0.995
TJ
c
«5
0.990
5
0.985
Q.
0.980
0.975
0.970
ill I i
-9 -10 -11 -12 -13
Diepte t.o.v. N.A.P. [m]