Atmosferische effecten GEODESIA 1998-1 Hoe groter de SNR hoe beter de preci sie zal zijn van de afzonderlijke pun ten. Naast systeemparameters beïn vloeden ook de atmosfeer en de eigen schappen van het terrein de SNR en dus de precisie van de opgenomen punten. jhter 7 sensor mirror y /laser pulse Instabiliteit van de scannende (rote rende of heen-en-weer gaande) spiegel veroorzaakt een random miswijzings effect {pointing jitter)De invloed van deze pointing jitter hangt af van de terreinhelling. I11 gebieden met veel reliëf, zoals duinen, kan het effect van pointing jitter tot onnauwkeurighe den leiden die, afhankelijk van de sta biliteit van de spiegel, kan oplopen tot vele decimeters. Bij gebruik van een fiber-optiek zal dit effect geringer zijn. Het doel van een fiber-optiek is om de stabiliteit van de richting waarin de laserstraal wordt uitgezonden, te waar borgen. De fiber-optiek bestaat uit een reeks van kleine lenzen, elk lensje cor respondeert met een richting. Laser pulsen waarvan de richting door insta biliteit van de spiegel afwijkt van de beoogde richting, zullen door de fiber optiek in de beoogde richting worden gefocusseerd. In de literatuur komt men soms de term push-broom laseraltimeter tegen. Hiermee wordt een systeem bedoeld voorzien van een roterende scanspie- gel. Hierdoor worden parallelle stro ken opgenomen. Wanneer de scan nende spiegel een heen-en-weer gaan de beweging maakt, ontstaat een zaag tandconfiguratie. Stands- en positiebepaling De standsbepaling wordt uitgevoerd met traagheidsnavigatie (INS). INS- systemen vormen autonome plaatsbe palingssystemen die zowel de positie als de stand van een platform kunnen Fig. 2. Schets van een laseraltimeter. De sensor zendt vele malen per seconde pulsen uit. Een scannende spiegel zorgt dat een strook, die nage noeg loodrecht op de vliegrichting staat, wordt opge nomen. Miswij zing (jitter j van de spiegel vormt een belangrijke fouten bron. De hoeveel heid teruggekaatste pulsenergie die de sensor binneit- treedt, hangt onder andere af van de eigenschappen van het terrein en van atmosferische in vloeden. bepalen. Bij laseraltimetrie wordt alleen gebruikgemaakt van de standscomponent, die bepaald wordt met gyrosco pen. Voordat met een INS-instrument kan worden geme ten, moet eerst oplijning plaastvinden, dat is het waterpas zetten van het platform en het naar het noorden richten van één van de horizontale assen. Het is van groot belang dat de stand van de drie onderling loodrechte assen con stant wordt gehouden gedurende de waarnemingsperiode of dat de standsverandering wordt gemeten (fig. 3). Niet al leen de bewegingen van het voertuig waarin zich het INS bevindt, veroorzaken versnellingen, maar ook de aard rotatie en de zwaartekracht van de aarde. Het vasthouden van de stand is op langere termijn moeilijk. INS is behept met gyrodrift die de nauwkeurigheid beïnvloedt. Ook niet preciese oplijning vormt een belangrijke foutenbron. Af hankelijk van de kwaliteit van het INS kunnen deze fouten aanzienlijke miswijzingen tot gevolg hebben. De positiebepaling wordt uitgevoerd met differentiële GPS. De voornaamste foutenbronnen bij GPS zijn: baan- fouten, ionosferische en troposferische vertragingen, fase meerduidigheden en multi-path. De invloed van baanfou- ten hangt af van de lengte van de basislijn, dat wil zeggen de afstand tussen de ontvanger in het vliegtuig en de ontvan ger opgesteld op een bekend terreinpunt (grondstation). De fouten nemen lineair toe met de lengte van de basislijn. Ionosferische vertragingen kunnen fouten van enkele deci meters introduceren bij één-frequentie ontvangers. Bij twee-frequentie ontvangers wordt deze fout grotendeels geëlimineerd. Troposferische onnauwkeurigheden hangen vooral samen met het verschil in padlengte tussen grond station en vliegtuig. De waarden zijn van de grootte-orde van enkele centimeters. Integratie en synchronisatie Om aan elke laserafstand terreinhoogten toe te kennen dienen de onderlinge stand en positie van de sensoren in het vliegtuig bekend te zijn. Bovendien moeten de sensoren gesynchroniseerd zijn. De onderlinge stand en positie van de sensoren in het vlieg tuig dienen zorgvuldig vooraf te worden bepaald, daar fou ten hierin rechtstreeks doorwerken in de hoogtebepaling. Het bemonsteringsinterval van GPS is laag (1 tot 10 Hz) vergeleken met die van de lasersensor en het INS-systeem. Wanneer de tijdregistraties niet goed gesynchroniseerd zijn, ontstaan systematische fouten. Deze fouten zullen het grootst zijn langs de vlieglijn en afhankelijk zijn van de vliegsnelheid. Wanneer voor de laser, GPS en INS dezelfde klok wordt gebruikt, zullen de synchronisatiefouten zeer gering zijn. De invloed van de atmosfeer op de laserpulsen heeft betrek king op looptijdvertragingen, diffractie, absorptie en ver strooiing. Looptijdvertragingen hangen vooral samen met luchtdruk en temperatuursverschillen. Daar luchtdruk en temperatuur in hoge mate afhankelijk zijn van de hoogte boven het aardoppervlak, zijn looptijdvertragingen vooral

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1998 | | pagina 7