commissies onder verantwoordelijkheid van de provincies.
Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de situatie
van vóór het DI-akkoord. Met name tijdens de fase van de
voorbereiding van een landinrichtingsproject werd vóór het
DI-akkoord intensief aan de planvorming deelgenomen
door de LNV-consulentschappen op het gebied van land
bouw, natuur, landschap en recreatie.
Voor de uitvoering van het landinrichtingsbeleid stelt de
minister van LNV de benodigde programmagelden be
schikbaar aan de provincies. Dit gebeurt op basis van de
Landinrichtingswet. Hierdoor is de beleidsverantwoorde
lijkheid van de provincies bij de besteding van de program
magelden als gevolg van het DI-akkoord aanzienlijk ver
groot. Deze wijziging houdt tevens in dat niet meer de
rijksoverheid, maar de provincies de langdurige verplich
tingen aangaan bij de vaststelling van een landinrichtings
plan. Tussen LNV en de provincies is afgesproken dat de
Staat waarborgt dat de provincies deze aangegane verplich
tingen in de toekomst ook kunnen nakomen.
Gelet op de overeengekomen verdeling van verantwoorde
lijkheden en bevoegdheden tussen Rijk en provincies op
het gebied van landinrichting is besloten de Centrale Land
inrichtingscommissie (CLC) op te heffen. De bestuurlijke
taken van deze commissie gaan over naar de provinciale be
sturen. Voorzover de CLC de taak had van adviesorgaan, is
deze adviestaak overgenomen door de Raad van het Lande
lijk Gebied. Deze raad is recent ingesteld op grond van het
herziene adviesstelsel, dat enkele jaren terug is doorge
voerd. Met het opheffen van de CLC spreken we naar mijn
mening ook over de meest ingrijpende consequentie die het
DI-akkoord heeft voor DLG. Als gevolg van deze opheffing
verliest de dienst de secretariaatsfunctie van een commissie,
die jarenlang een toonaangevende rol heeft gespeeld op het
gebied van landinrichting. Overigens stond de beleids-
De inrichting van
de Groene Ruimte
en het Natuur
beleidsplan speelt
een belangrijke rol
bij nieuwe
landinrichtings
projecten.
Organen bij beleidsvorming en planvoorbereiding
Rijk
Minister LNV beschrijft hoofdlijnen beleid
landelijk gebied in nota's.
CLC wordt opgeheven; adviestaak wordt be
hartigd door Raad van het Landelijk Gebied.
Rijk trekt zich terug uit de fase van uitvoering
van beleid.
Provincies
Werken beleid uit in streekplannen en
provinciale nota's. Zij sturen LIC's aan en
maken landinrichtingsplannen.
Landinrichtingscommissies
Bereiden landinrichtingsplannen voor en
voeren deze later uit.
Dienst Landelijk Gebied
(DLG)
Wordt verzelfstandigd als gemeenschappelijke
uitvoeringsdienst van Rijk en provincies.
Ondersteunt landinrichtingscommissies bij
voorbereiding en uitvoering van landinrich
tingsplannen.
matige invulling van de secretariaats
functie al enigszins ter discussie door
het onderscheid dat enkele jaren terug
binnen het ministerie van LNV is
doorgevoerd tussen beleidsdirecties en
uitvoerende diensten. Daarbij is aan
de beleidsdirecties een zwaardere rol
gegeven bij de ontwikkeling van het
landinrichtingsbeleid en daarmee te
vens bij de invulling van de beleids
matige onderdelen van de CLC-
agenda.
In het verlengde van de genomen be
sluiten over de herschikking van ver
antwoordelijkheden en bevoegdheden
tussen Rijk en provincies op het ge
bied van landinrichting is besloten dat
DLG een gemeenschappelijke uitvoe
ringsdienst is van zowel Rijk als pro
vincies. In dit verband zal de DLG
worden verzelfstandigd (Zelfstandig
Bestuursorgaan) en zijn zowel de
twaalf provincies als de minister van
LNV „eigenaar" van DLG. Hiermee
samenhangend zal een Raad van Toe
zicht worden ingesteld, die het hoog
ste orgaan wordt binnen DLG. Daarin
nemen vijf personen zitting, waarvan
twee op voordracht van de provincies
en twee op voordracht van de minister
van LNV. Gezamenlijk kiezen zij een
voorzitter. De leden van de raad zijn
onafhankelijk en oefenen hun functie
uit zonder last of ruggespraak met de
provincies of de minister van LNV.
Hoewel de Decentralisatiewet nog
niet van kracht is, zal naar verwachting
in 1998 al een voorlopige Raad van
Toezicht worden ingesteld, zodat ook
op dit punt al zoveel mogelijk in de
geest van het DI-akkoord kan worden
gehandeld.
152
1998-4
GEODESIA
'i.i.lnh hJlMti Jk-