A tingen aanzienlijk nauwkeuriger zijn dan GPS-positieschat- tingen. De grotere nauwkeurigheid van GLONASS wordt in fig. 1 duidelijk gedemonstreerd. Uit de figuur blijkt dat de met GLONASS geschatte posities een dicht cluster vormen in de buurt van het referentiepunt waar de ontvan ger was opgesteld, terwijl de met GPS geschatte posities een „wandeling" van enkele tientallen meters rond dit punt maken. Voor differentiële plaatsbepaling geldt daarnaast dat door het ontbreken van SA, DGLONASS-correcties met een lagere frequentie kunnen worden uitgezonden dan DGPS-correcties, zonder dat dit ten koste gaat van de pre cisie van de positieschattingen. Naast SA ontbreekt op dit moment ook Anti-Spoofing (A-S) op GLONASS-satellieten. Het ongehinderde ge bruik dat hierdoor mogelijk is van de precieze GLONASS P-code signalen biedt aanzienlijke voordelen voor alle vormen van plaatsbepaling (enkelpunts, differentieel en relatief). Hierbij is echter wel een belangrijk voorbehoud. Verwacht kan worden dat A-S in tegenstelling tot SA wel zal worden toegepast in eventuele nieuwere generaties GLONASS-satellieten. Het gebruik van GLONASS in combinatie met GPS kent ook een aantal problemen: de systeemtijd van GLONASS verschilt van de systeem- tijd van GPS; het GLONASS-coördinatenstelsel verschilt van het GPS- coördinatenstelsel. De door de GLONASS- en GPS-satellieten uitgezonden signalen worden gerefereerd aan GLONASS- en GPS- systeemtijd. Hoewel beide zijn gebaseerd op Universal Time Coordinated (UTC), verschillen ze aanzienlijk van elkaar (tot enkele honderden nanoseconden) en verlopen de verschillen ook enigszins met de tijd. Het verschil tussen GPS- en GLONASS-systeemtijd heeft tot gevolg dat er bij een gecombineerde verwerking van GPS- en GLONASS-waarnemingen in principe zowel een GPS- als een GLONASS-ontvangerklokfout moet worden geschat. Voor enkelpuntsbepaling betekent dit dat een ge bruiker naar tenminste vijf (en niet vier) GPS/GLONASS- satellieten metingen moet verrichten om (instantaan) zijn positie te kunnen bepalen. Bij differentiële plaatsbepaling kan deze eis eventueel worden ondervangen door het refe rentiestation de verschillen tussen GLONASS- en GPS- systeemtijd te laten schatten en deze schattingen naast de differentiële correcties te laten uitzenden. Bij relatieve puntsbepaling tenslotte speelt niet zozeer de absolute waar de van de ontvangerklokfouten een rol, maar het verschil tussen de klokfouten. Hierdoor heeft een offset tussen GLONASS- en GPS-systeemtijd geen invloed op relatieve puntsbepaling, alleen een eventueel verschil in schaal. Daar deze schaalverschillen echter maar heel klein zijn, kan voor relatieve puntsbepaling in het algemeen toch met één onbe kend GLONASS-GPS-ontvangerklokfoutverschil worden volstaan. De door de GLONASS- en GPS-satellieten uitgezonden ephemeriden worden uitgedrukt in respectievelijk het coör- dinatenstelsel van de Parametry Zemli 1990 (PZ-90) en het coördinatenstel sel van het World Geodetic System 1984 (WGS 84). Aangezien de defini tie van het PZ-90-stelsel enigszins af wijkt van de definitie van het WGS 84-stelsel, zal de positie van een ge bruiker uitgedrukt in het ene stelsel ook enigszins verschillen van de posi tie uitgedrukt in het andere stelsel. De verschillen zijn (aan het aardopper vlak) gemiddeld 5 m en maximaal 15 m. Fig. 1. Er is, afhankelijk van de wijze van Enkelpuntsplaats- plaatsbepaling, een aantal manieren bepaling met om met de verschillen tussen het PZ- GLONASS en 90 en WGS 84-coördinatentstelsel om GPS. te gaan. Voor enkelpuntsbepaling kan in principe worden volstaan met een globale coördinaattransformatie tus sen de twee stelsels. Uit onderzoek blijkt dat door een kleine rotatie over 0,3 a 0,4 boogseconden rond de z-as, het PZ-90-stelsel vrijwel volledig wordt opgelijnd met het WGS 84- stelsel. Een dergelijke transformatie kan ook worden gebruikt bij differen tiële plaatsbepaling. Het is bij diffe rentiële plaatsbepaling echter ook mo gelijk om de DGLONASS-correcties te refereren aan de WGS 84-positie van het referentiestation. Het verschil tussen de positie van een gebruiker in de twee stelsels wordt in het laatste ge val gelijk verondersteld aan het ver schil tussen de positie van het referen tiestation in de twee stelsels. Daar de verschillen tussen de stelsels aan het aardoppervlak maar heel geleidelijk verlopen, is dit voor kleine afstanden tussen gebruiker en referentiestation 552 1998-12 GEODESIA 30 20 10 GPS GLONASS 0 ■o c ref. punt 10 20 30 50 oost [meter]

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1998 | | pagina 26