Uit de notitie "kettingloon 1,50 een man" zou men kun nen afleiden dat Polée in dit geval met één landmeetassis- tent heeft gewerkt. Het is interessant na te gaan wat er met een honorarium van zo'n velddag ad 10,- zou kunnen worden aangeschaft. De "doos" verschaft deze informatie aldus: een tweetal kranten uit de doos, waarvan een onbe kend exemplaar is gebruikt voor de versteviging van een kaart en het andere exemplaar een deel is van het Algemeen Handelsblad van 19 november 1891. Uit een advertentie blijkt dat het dekgeld van een tweejarige zwarte hengst eveneens 10,- bedraagt. Voor sommige lezers geeft dit weinig houvast; om deze reden hieronder enkele prijzen van gangbare producten: 5 ons thee 1,30; 1 blik Verkade- beschuit 0,25; 1 doos drop 0,40; busje cacao 0,45; 6 flessen cognac 18,-; een regenmantel tussen 4,50 en 7,-. Tenslotte: de jaarwedde van een leraar aan de Hoornse hbs bedroeg in 1891 1000,- en het tractement van een hoofdonderwijzer was volgens de Leeuwarder Cou rant in 1878 700,- per jaar. Hoe vonden de betalingen plaats? In een brief d.d. 12 maart 1892 worden een bankbiljet van 10,- en een dito exemplaar van 25,- bijgesloten. Zorgvuldig worden ook de biljetnummers genoteerd. Verzocht wordt om het teveel betaalde ad 1,63 in de vorm van postzegels met de kwitantie te retourneren. Verder maakt ene Bergsma op 2 februari 1887/ 24,50 per postwissel over. Overigens wer den de opbrengsten van de landmeterij ten behoeve van particulieren destijds niet in de staatskas gedeponeerd, wat blijkt uit de volgende notitie: "Verrekening Particulier werk, lopende van juni 1886 - januari 1887". Kuipers krijgt 113.380 - 98.275 14.105 Bor geeft ƒ141.310 - 113.380 27.940 Welling krijgt 113.380 -/ 63.180 50.200 Poleé geeft 150.745 - 113.380 37.365 In dit overzicht gaat het niet om "tonnen maar om halve centen. Kennelijk was over bovengenoemde periode 113,38 het gemiddelde aan opbrengsten dat per landmeter gedurende een half jaar op een totaal van 453,52 aan particuliere landmeetkundige opdrachten werd verwerkt. Conform een regeling d.d. 1 januari 1887 werden de inkomsten uit op drachten van particulieren per kantoor door de landmeters verdeeld. Voordien was het gebruikelijk dat die opbreng sten ten goede kwamen aan de landmeter, die de opdracht had uitgevoerd. Daardoor hadden landmeters met vele op drachten een veelvoud aan bijverdiensten ten opzichte van die collega's die niet of nauwelijks van opdrachten konden profiteren. Bovengenoemde opbrengst over een half jaar ad 113,38 spoort wel aardig met de gemiddelde halve lande lijke jaaropbrengst van het particuliere werk. Deze bedroeg per landmeter van de 2e klasse over 1887 110,-. Kortom, een aardige bijverdienste voor deze landmeter, die enkele jaren later op grond van het KB van 4 april 1891 een jaar- tractement zou ontvangen van 1800,-. Landmeetkundige technieken Nieuwe grenzen en nieuwe topografie werden vastgemeten aan de op de kaart voorgestelde en in het terrein aanwezige bestaande topografie. Hier van werd in het veld alsmede ten kan tore nagegaan in hoeverre de lijnen op de kaart en de opgemeten topografie met elkaar identiek waren, zodat de kartering van nieuwe situaties op de kaart betrouwbaar konden worden uitgevoerd. Uit de documenten blijkt dat Polée zich uitermate goed voorbe reid te velde begaf: hij vervaardigde (of liet vervaardigen) een uitgebreide pot loodkopie van een fragment van de ka dastrale kaart en vulde deze vervolgens aan met "carteringscijfers" van vroege re metingen of uitgepaste maten. Zelfs werden, om de kaart te velde beter te kunnen lezen, wegen, wateren en ge bouwen met de bekende kadastrale kleuren ingekleurd. Een aantal keren benut hij torens of andere terreinobjecten om daaraan de richtingen van meetlijnen vast te leg gen. Voorbeelden hiervan zijn de to rens van Makkinga en Drachten, als mede de "koornmolen van Groninger Opende", "midden watermolen onder St.Joh.ga" en "de schoorsteen van de boerderij de Punt". Opmerkelijk is zeker de constructie die Polée heeft gebruikt om gewijzigde grenzen van meer-oevers op te meten. Ter plaatse van deze oevers van onder andere de Terhornsterpoelen en de Oudegaas- terzanding was er door aanwas of af slag weinig topografie aanwezig om er meetlijnen met bijbehorende loodlij nen aan vast te leggen. Om deze reden koos Polée een andere methode. Hij liet meetlijnen snijden met richtingen vanaf een op de kaart voorkomend punt van de lokale topografie naar een op dezelfde kaart voorkomende toren. Ter voorbereiding van de eerstge noemde meting gaf hij in 1894 aan een tekenaar de opdracht om een uit gebreide potloodkopie te maken. In dit geval ging het om de gehele Ter hornsterpoelen en omgeving, met on der andere als grenzen de gemeente scheiding van Doniawerstal en het Terhornsterdiep. Waarom hij tevens de opdracht geeft om de torens van 1999-1 GEODESIA 20 Torens

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1999 | | pagina 22