1
HI
i
oiim
Terhorne en Terkaple te kopiëren, is
gelet op het voorafgaande wel duide
lijk. Bij deze meting benut hij voor ge
noemde richtingen vijf maal de toren
van Terhorne en twee maal de toren
van Terkaple. Een tweede meting ver
richt hij nabij de oever van de Oude-
gaasterzanding. Daarbij meet hij in
1893 een op de Drachtster toren ge
richte meetlijn vast aan de topografie.
Vanaf deze meetlijn gebruikt hij der
tien op de toren van Oudega gerichte
meetlijntjes (in plaats van loodlijnen)
om de nieuwe oever op te meten. Op
de hierboven vermelde tekening is te
zien hoe als in een spinneweb deze
richtingen naar de Oudegaaster toren
de situatie karteerbaar maken op de
kadastrale kaarten 1:5000.
Een aantal metingen heeft betrekking
op het splitsen van percelen ten behoe
ve van veilingen of het verdelen van
een perceel in meerdere stukken. In
vier gevallen is er sprake van percelen
die in twee gelijke delen moeten wor
den gesplitst. De oplossing van het
vraagstuk is in feite een benaderings
methode te velde, waarbij een voor
lopige grens na opschuiving op de juis
te plaats wordt getraceerd.
Het fragment onderaan de pagina laat
duidelijk zien dat Polée de aanvanke-
Meetlijntjes als in
een spinnenweb.
Perceelsverdeling
a la Hof.
lijk uitgebakende grens over een afstand van 0,36 m moest
verplaatsen om de oppervlakten van beide perceelsgedeel
ten aan elkaar gelijk te maken.
Hoewel het nauwelijks voorkomt dat Polée bestaande
grondslagen gebruikt of coördinaten van nieuwe grond
slagen berekent, benbt hij toch een aantal keren een meet
kundige grondslag voor zijn metingen. Op de kaarten van
de uitgebreide metjngen van de provinciegrens tussen
Friesland en Drenthe vermeldt hij een aantal keren het
krimppercentage van de kaart. Dit percentage bepaalt
Polée door de uitgepaste lengten op de kaart te vergelijken
met de oorspronkelijk gemeten lengten van de driehoeks
zijden van de oorspronkelijke lokale grondslag. Voorts
blijkt uit de volgende aantekening dat Polée bij genoemde
bepaling van de provinciegrens er in elk geval in is geslaagd
een punt van deze grondslag van voor 1832 terug te vinden
aldus: "De Triangulatiebaak T is opgegraven, ze heeft in de
thans aanwezige grep gestaan en bij het wegnemen van de
bovenlaag (vervening?) werd het gat waarin de baak gestaan
heeft geheel ledig bevonden, terwijl een geheel gaaf piket
aan den oostkant het gat begrensde. Is het ledige gat bij het
uittrekken of vermolmen der baak overgebleven is een
versch piket neergelaten en daarna alles weder zorgvuldig
toegedekt?" Dit tekent eveneens de zorgvuldigheid waar
mee Polée zijn werk verricht.
Nadat de opzichter van de Groote Veenpolder van Opster-
land en Smallingerland, de heer De Goed, de begrenzingen
in 1893 heeft uitgebet, komt in 1894 in Boornbergum een
nieuwe polderdijk langs de Wijde- en Monnike Ee gereed.
Wanneer Polée de nieuwe situatie wil opmeten, krijgt hij
een probleem. Door de gewijzigde meeroever is er nauwe
lijks een houvast te vinden om daaraan de nieuwe grenzen
van de polderdijk vast te meten. Ofschoon in het Tijd
schrift voor Kadaster en Landmeetkunde van 1888 nog
wordt opgemerkt dat "in ons land de polygoonmeting tot
nog toe een bescheiden plaats inneemt", gebruikt Polée
hier toch al deze meetmethode: hij legt een polygoon over
deze polderdijk, waarbij hij als aansluitingspunten twee be
ginpunten alsmede twee eindpunten gebruikt. Hiervan
past hij de coördinaten uit in het lokale stelsel van de
minuutplans van Boornbergum. De polygoon wordt drie
keer berekend (uitdraard met logaritmen), mede omdat bij
een eerste berekenijig in de derde hoek een fout wordt ge
constateerd van zestien minuten. De
gemiddelde zijdelengte bedraagt onge
veer 750 m met als uitersten 99,85 m
en 1482,55 m. Voor de belangstellen
de lezer de sluitfouten: sluitfout hoek
meting: 45 minuten; sluitfout x: 3,74
en 4,45 m; sluitfout y: 0,49 en 2,11
m. Uit een aan de opzichter van de
Groote Veenpolder gericht vragen
lijstje blijkt dat deze de hoeken in de
buitengrens van de onteigening voor
de polderdijk heeft uitgezet met be
hulp van een "equerre cilindrique".
Polée vraagt naar de precisie van de
21
GEODESIA
1999-1
uonni/v
Oudduuori/iiAs-, V
Splitsingen
Meetkundige grondslagen