Detecteren van grenzen GEODESIA 1999-2 Opsporen van grenzen in beelden is belangrijk voor toepassingen zoals semi-automatische kartering, updaten van GIS-bestanden, matching en per ceelsgewijze multispectrale classificatie van remote sensing-beelden. Het pro ces om grenzen in een beeld op te spo ren, kan worden opgesplitst in vier stappen: effening; lokale randdetectie; drempelen; uitdunnen en verbinden van de randpixels tot grenzen. Effening Effening is vooral bedoeld om de ne gatieve invloed van ongerechtigheden in het beeld op de lokale randdetectie te verminderen. Voor het effenings proces kunnen zowel lineaire als niet- lineaire filtertechnieken worden toe gepast. Lineare effening is gebaseerd op het toekennen aan een pixel van een al dan niet naar afstand gewogen gemiddelde van de grijswaarden in de omgeving van dat pixel, inclusief de grijswaarde van het betreffende pixel. Li neaire effening heeft het nadelige effect dat de randen met zwakke grijswaarde-cjvergangen worden uitgesmeerd, dat de lokalisatie-nauwkeurigheid vermindert en dat grenzen die dichtbij elkaar liggen, zich vermengen. Om deze nadeli ge effecten tegen te gpan, heeft men niet-lineaire effenings filters ontwikkeld. Epn voorbeeld is de vervanging van het gemiddelde door de mediaanwaarde. Hoewel zij grenzen niet uitsmeren of vermengen, introduceren niet-lineaire effeningsfilters nieuwe problemen, waaronder verschuiving van grenzen en verwijdering van dunne, lijnvormige objec ten zoals wegen. Randdetectie In de randdetectiestab wordt aan elk pixel een waarde gege ven op grond waarvan kan worden besloten of het pixel al dan niet op een grens (rand) ligt. De basis van alle rand- detectietechnieken is het lokaal differentiëren van de beeld functie. Hierbij trektj men van één of meerdere pixels in een beperkt gebied één cjf meerdere nabuurpixels af. Gewoon lijk worden de gracjiëntcomponenten in twee onderling loodrechte richtingen bepaald. Op dit basisprincipe zijn vele varianten mogelijk, die vaak ondersteund worden door een model van de beeldfunctie. Verderop in dit artikel komen we uitgebreid terug op randdetectie. Problemen bij het detecteren van grenzen Wie zich nooit met het detecteren van grenzen in digitale beel den heeft beziggehouden, kan zich moeilijk voorstellen dat het zo'n moeilijk probleem is. Marr schreef in zijn in 1982 ver schenen gezaghebbend boek Vision, bij het ter berde brengen van het detecteren van grenzen: "It turned out to be an elusive problem". Deze verzuchting kan men in veel latere publicaties in vele toonaarden terugvinden. Veel pogingen zijn ondernomen om grensdetectie in een stevig wiskundig keurslijf te dwingen, maar dit heeft helaas niet mogen leiden tot een samenhangende theorie. Er bestaan geen algemene algoritmen die succesvol kunnen worden toegepast op alle soorten beelden. Wel kan men gevoegelijk zeggen dat er vermoedelijk geen enkele wiskundige methode of truc bestaat, die men niet betast en beklopt heeft om het grensdetectie- probleem aan te pakken. Dat geeft al aan hoe zwaar de moei lijksgraad van dit probleem is. De problematiek begint al met de definitie van een grens. Een veel gehanteerde definitie is een plotselinge sprong in de grijs waarden van de beeldfunctie. Een probleem hiermee is dat deze definitie volledig beeldgeoriënteerd is. We willen echter geen scherpe grijswaardesprongen in een beeld detecteren, maar grenzen in het terrein die betekenis hebben voor onze toepas sing. In heel eenvoudige scènes, zoals die vaak voorkomen in de industrie, waar men één of meerdere objecten heeft, op een scherp contrasterende ondergrond, zullen scherpe grijswaarde overgangen in het beeld meestal corresponderen met grenzen in de objectruimte. Maar bij de beelden waar het in de fotogram- metrie en remote sensing om gaat, is dat zeker niet het geval. Dit houdt onherroepelijk in dat het detecteren van grenzen toe passingsdomein afhankelijk is, en dat we dus informatie moeten inbrengen om tot betekenisvolle grenzen te komen. De zogenaamde optimale methoden, die men heeft ontwikkeld en die zijn gebaseerd op doorwrochte theoretische beschouwin gen, produceren teleurstellende resultaten wanneer zij worden toegepast op lucht- of satellietopnamen. Dit is vooral te wijten aan het feit dat elke theoretische benadering uitgaat en moet uitgaan van aannamen over de beeldgegevens. Zo is een veel ge dane aanname dat dp dwarsprofielen van objectgrenzen een ideale staprand vormt (fig. 2). Voor lucht- en satellietopnamen is dit heel vaak niet het geval. Een ander probleem is dat plotse linge grijswaardesprongen in het beeld lang niet altijd corres ponderen met betekehishebbende grenzen. Kenmerkend is dat detectiefilters ook responsies leveren bij ruis, textuur en schadu wen. Dit zijn beeldkenmerken waarin we in het algemeen niet geïnteresseerd zijn, maar die toch geïdentificeerd zullen worden als grens wanneer we het detecteren van grenzen. Ook worden veel grenzen in lucht en satellietopnamen, verschillen in textuur een filter toepassen dat ontworpen is voor die we willen karteren, gekenmerkt door Voorts veroorzaakt afdekking van het ene object door het andere, bijvoorbeeld huizen door bomen, grote problemen. Fig. 2. Een veelgedane aanname bij het ont werpen van lokale randdetectoren is dat dwarsprofielen over een grens ideale stapranden vormen. 65

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1999 | | pagina 15