Uit <k Qmw fjob
A
"Dic&
tywot
Een lid van de wetenschappelijke staf
van het RIVM heeft recent beweerd
dat ambtenaren bewust met de waar
heid sjoemelen om de politiek ge
dienstig te zijn. Dit veroorzaakte een
voorspelbare rel en een aantal ingezon
den stukken waarin verontwaardigd
wordt gereageerd dat het RIVM als
monopolist misbruik zou maken van
haar positie en de politiek op onrecht
matige manier zou beïnvloeden. Men
levert daarbij voor het gemak ook me
teen oplossingen aan. Bijvoorbeeld dat
dit instituut zich zou moeten beper
ken tot het verzamelen van de basisin
formatie die dan voor de minister op
contractbasis door niet-ambtelijke we
tenschappers geanalyseerd zou moeten
worden. Er zouden zich kennelijk op
deze wijze in de dienstensector groe
pen competente analisten kunnen vor
men, die op meer efficiënte wijze een
betere waarborg voor objectiviteit in
de politiek zouden zijn dan het huidi
ge RIVM.
Of het ontwikkelen van de informatie
naar het politieke niveau nu wordt be
reikt zoals in de huidige RIVM-con-
structie of via de voorgestelde weg, het
proces van wetenschap naar politieke
besluitvorming verandert daardoor
niet wezenlijk. Aangenomen dat amb
tenaren duidelijk maken wat de beper
kingen en aannamen zijn in het ont
wikkelen van de informatie, is de poli
tiek vrij om deze naar eigen inzicht te
interpreteren en te gebruiken. Het ligt
voor de hand dat in dit process de
meest haalbare politieke winst wordt
afgewogen tegen dat wat wetenschap
pelijk en organisatorisch verantwoord
is. Dat in deze afwegingen de moge
lijkheid ligt het politieke niveau in een
bepaalde richting te beïnvloeden, valt
niet te ontkennen. Maar ambtenaren
die zich daarmee bezighouden, doen
dat met grote risico's, want in het tra
ject dat een advies- of beleidsdocu
ment doorloopt, ligt een groot aantal
'checks en balances'. Kenmerkend
voor dit traject is dat het zeer vaak on
der grote tijdsdruk moet plaatsvinden,
en dat stelt enorme eisen aan de kun
digheid, kennis en integriteit van de
ambtenaren en
aan de integriteit
van de basisge
gevens.
De discussie rond RIVM riep echo's
op uit het verleden. Ik was in de perio
de 1984/ 85 betrokken bij een om
vangrijk onderzoek naar de effectivi
teit van de geo-informade-inwinning,
-verwerking en -gebruik binnen de
Canadese overheid. Met uitzondering
van de vijfjarige census had dit nooit
erg veel politieke belangstelling, want
de kosten waren altijd verborgen in de
budgetten van ongeveer tien verschil
lende ministeries. Het onderzoek wees
uit dat er een jaarlijks budget van on
geveer Can$ 750 miljoen mee ge
moeid was en kwam daardoor onmid
dellijk in de politieke belangstelling.
Dit had twee redenen. In de eerste
plaats zou een verlaging met 10% van
het budget een aardig bedrag voor
nieuwe politieke initiatieven zijn zon
der de geo-informatie-activiteiten zelf
grote schade te berokkenen. Ten twee
de was het in de tijdgeest om naar dit
soort activiteiten te kijken als poten
tiële kandidaten voor privatisering. De
lobby hiervoor was enorm. Ik moet
zeggen dat ik in die tijd ook nogal wat
moeite had met de traagheid tot ver
andering in de overheidsbedrijven en
door een optimistisch getinte bril naar
de mogelijkheden tot privatisering
keek.
Verwachting van het bedrijfsleven was
onder meer dat betrouwbare toevoer
van werk vanuit de overheid een goede
basis zou zijn voor haar concurrentie
positie in de internationale markt.
Verwachting van de overheid dat het
bovenstaande zowel goed voor de
werkgelegenheid en de economie zou
zijn als meer efficiënt. Veel inwin-
nings- en karteringsproductiewerk is
inderdaad uitbesteed. Er zijn naar
mijn weten geen onderzoeksresultaten
beschikbaar, die het netto-effect hier
van inschatten, dat wil zeggen de ver
hoogde contract- en kwaliteitsbeheer-
kosten in de overheidsbedrijven ten
opzichte van de bovengenoemde ba
ten.
Toch kan men kwalitatief wel iets op
merken met betrekking tot de vermel
de verwachting van het bedrijfsleven.
Het besluit tot uitbesteding heeft in
vele gevallen een afhankelijkheidssitu
atie geschapen, die kleinere bedrijven
vanwege lagere aanbestedingskosten
voor enige tijd overeind hield in een
kleiner wordend aanbod van werk in
het algemeen. Geen van de kleine be
drijven werd door de overheidscon
tracten meer levensvatbaar om inter
nationaal mee te tellen of om een car
rièrepad in het vooruitzicht te kunnen
stellen voor het benodigde beroeps-
personeel.
Achteraf was het zo slecht nog niet
voor de overheidsbedrijven dat deze
vorm van uitbesteding plaatsvond,
want het gaf een politiek acceptabele
reden om af te komen van productie
eenheden waarvan het eind van hun
functie reeds in zicht was.
In het boven vermelde onderzoek
kwam de toekomst van onder meer de
Geologische Dienst van Canada ter
sprake, die ik herken in de oplossingen
die worden aangedragen in de discus
sie over RIVM. Toen werd ook een
scheiding voorgesteld tussen het in
winnen van de basisgegevens en de
analyse en verwerking daarvan. Dat
zou heel misschien, en dat zeg ik nu
met veel reserve, mogelijk zijn geweest
in de tijd dat het ging om de gegevens-
inwinning voor de thematische inven
tarisering, overwegend een mono-dis
ciplinaire activiteit. Maar de themati
sche inwinningsbedrijven hebben over
het algemeen hun taak wel zo onge
veer vervuld. Om vanuit hun disci
pline maatschappelijk relevant te blij
ven moeten zij zich dienstbaar maken
aan specifieke brede problemen van de
samenleving zoals die van het milieu
en de gezondheid. De meeste over
levende geologische diensten in de we
reld zijn dan ook druk bezig om deze
veranderslag te maken en worden
daarin 'bedrijven' van de vorm van
onder meer het RIVM.
De complexiteit van bijvoorbeeld het
milieu en daaraan verbonden gezond
heidsproblemen vereist een concentra-
152
1999-3
GEODESIA