het verwijderen van een dipje in een
rechte weg in de buurt van een T-krui-
singsvlak en ook voor het maken van
één middenpunt van een 4-wegkrui-
singsvlak in plaats van twee verbonden
middenpunten van T-kruisingsvlak-
ken.
Een generieke methode voor het op
lossen van deze problemen is in detail
beschreven door Gao and Minami [3].
Hun methode is gebaseerd op het ge
bruik van trendlijnen van de delen van
de hartlijnen die binnen een gegeven
straal rond een knooppunt liggen (of
een gemiddelde van een verzameling
punten die elk binnen eikaars straal
liggen). Elk paar trendlijnen met bijna
dezelfde hoek wordt verbonden door
een rechte lijn die de twee correspon
derende hartlijnen verbindt. In het ge
val dat er meerdere paren van trendlij
nen te vinden zijn, wordt de intersec
tie van de rechte verbindingslijn bere
kend. De overige hartlijnen worden
via hun oorspronkelijke richting ver
bonden met de rechte verbindingslijn
(bij een T-kruisingsvlak) of via een
rechte lijn naar het intersectie punt
van rechte verbindingslijnen (in geval
van een 5-wegkruisingsvlak) tot de
straal van de cirkel. De lokatie van de
kruisingspunt is het gemiddelde inter-
sectiepunt, waarmee alle hartlijnen
verbonden zijn.
De in dit artikel beschreven methode
voor het vinden van hartlijnen is ge
baseerd op een vector-aanpak, waar
bij topologisch correcte grenzen van
wegen als input moeten dienen. In
dien de vector-data minder gestruc
tureerd is, kan een raster-gebaseerde
aanpak beter geschikt zijn. Een be-
als gevolg van de fijne verdeling van de
punten op de wegkant, twee O-drie
hoeken die een 4-wegkruisingsvlak de
finiëren, geen topologische buren zijn.
In dit geval is er een andere aanpak
nodig om te bepalen of twee O-drie-
hoeken samen een 4-wegkruisingsvlak
vormen. Indien de afstand tussen de
middelpunten van de twee O-driehoe
ken minder is dan een bepaalde drem
pelwaarde, dan kunnen deze driehoe
ken gekoppeld worden. Merk op dat
dit ook geldt voor het algemene geval
van een n-wegkruisingsvlak.
De onderverdeling (afbakening) tussen wegsegmenten en
wegkruisingsvlakken wordt gedefiniëerd door de zijden van
de O-driehoeken, waarbij gemeenschappelijke zijden van
buur O-driehoeken (in geval van n-wegkruisingsvlak met
N 3), niet worden meegenomen. Een laatste punt van
aandacht is de lokatie van het kruisingspunt en de afbake
ningszijden. In geval van een T-kruisingsvlak is het moge
lijk dat er geen punt aan de zijde aan de overkant dichtbij
aanwezig is. Zie bij fig. 7 in de bovenste horizontale weg:
het kruisingspunt is ongeveer 30 meter naar het oosten
verschoven ten opzichte van de feitelijke lokatie van het
kruisingspunt. Dit kan worden opgelost door het toe
voegen van extra punten op wegkanten langer dan een
zeker maximum (bijvoorbeeld de gemiddelde breedte van
een weg, zon 15 meter; zie fig. 8). Merk op dat door het
toevoegen van extra punten ook geheugenbeslag en reken
tijd voor de triangulatie zullen toenemen. Het eerst toe
passen van een lijngeneralisatie vermindert geheugenbeslag
en rekentijd van de triangulatie hoogst waarschijnlijk weer.
Het heeft ook als voordeel dat sommige virtuele 2-driehoe-
ken verwijderd worden en dat nabije maar geen directe
buur O-driehoeken, nu wel buren worden, wat weer gunstig
is voor het vinden van 4- of meer-wegkruisingsvlakken (zie
fig. 9).
Fig. 7.
Wegkruisingsvlak
met een verplaatste
O-driehoek
i?iiddelpunt).
Fig. 8.
Toevoegen van
meer tussen-
punten: betere
O-driehoeken.
Hartlijnen van wegen
Wanneer eenmaal de 0-, 1- en 2-driehoeken gevonden zijn,
dan is het niet alleen mogelijk om de wegkruisingsvlakken
en de doodlopende wegen te vinden, maar ook relatief een
voudig om het skelet van de weg te
vinden. Het corresponderende lineaire
netwerk is gebaseerd op hartlijnen van
wegen. De constructie van het skelet
gaat uit van het volgen van de mid
dens van de interne zijden (D-zijden)
van de 1-driehoek. In een O-driehoek
wordt het middelpunt van de driehoek
verbonden met de middens van alle
drie de zijden. In geval van een 2-drie-
hoek wordt het midden van de D-zij-
de verbonden met het gemeenschap
pelijke punt van de twee G-zijden (het
eindpunt van de weg). Deze methode
heeft nog wat nabewerking nodig voor
Fig. 9.
Toepassen lijn
generalisatie:
minder 'nep'
O-driehoeken.
320
1999-7/8
GEODESIA