eigenaren en gebruikers. Het kan dan
zowel gaan om de fasering binnen de
locatie als ook om het optimaliseren
van het plan vanuit wensen van be
staande eigenaren en gebruikers. Bij
dit laatste kan worden gedacht aan in
passing (bijvoorbeeld een boer die
stadslandbouw wil gaan bedrijven) of
verplaatsing naar de rand van het plan
gebied. Informatie uit een vorm van
toedelingsonderzoek kan verder wor
den gebruikt om de planuitvoering te
vereenvoudigen, bijvoorbeeld om al
vast vooruitlopend op de onderhande
lingen met de grondeigenaar op zoek
te gaan naar voor hem aantrekkelijke
vervangende grond.
Anders dan bij binnenstedelijke pro
jecten, waar inspraak op de planvor
ming standaard is, heeft inspraak bij
projecten in de stadsrand veel minder
betekenis. Omdat de bestaande ge
bruikers geen direct belang hebben bij
de nieuwe bestemming, is dit op het
eerste gezicht wel begrijpelijk. Gevolg
van deze aanpak kan zijn dat er extra
weerstand ontstaat bij de bestaande ei
genaren en gebruikers. Een gebrek aan
draagvlak kan problemen in de uitvoe
ring opleveren. De planvorming in het
kader van de landinrichting, die trek
ken vertoont van wat tegenwoordig
modieus 'interactieve besluitvorming'
wordt genoemd, waarbij zowel via de
commissie, via de stemming als via de
wenszitting eigenaren en gebruikers
invloed hebben, kan meer draagvlak
opleveren. Elementen van deze aanpak
kunnen ook waardevol zijn in de
stadsrand. Bij het experiment Drach
ten wordt voorgesteld een boerenver-
eniging op te richten. In de praktijk
wordt ook weieens getracht een conve
nant over de wijze van ontwikkeling
met een belangenorganisatie van boe
ren te sluiten, bijvoorbeeld met de
glastuinders op de locatie Wateringse
Veld bij Den Haag.
Naast bovenstaande werkwijzen uit de
planvorming rond landinrichting kent
landinrichting nog een eigen plan
procedure. Dit onderdeel uit de Land
inrichtingswet lijkt geen toegevoegde
waarde te hebben in de voorberei
dingsfase. De voorgeschreven proce
dures beperken in elk geval de plan
ontwikkelaar in zijn mogelijkheden en
kunnen daardoor een nadeel zijn.
Confrontatie
van stad en
land: kassen en
woningen.
Soms is inpassing
van het oude in het
nieuwe mogelijk.
Grondmarkt
Door de beoogde modulaire opbouw en de keuzevrijheid
voor het bevoegde bestuursorgaan kunnen de procedures in
de toekomst mogelijk minder beperkend werken. Voor de
grondgebruiker kunnen strakkere procedures wel een voor
deel zijn, omdat zijh belang dan beter wordt behartigd.
De positie van de planontwikkelaar op de grondmarkt is de
laatste jaren zwakker geworden. Zou een andere werkwijze
deze weer kunnen versterken? Van belang is in eerste plaats
de zogenaamde niej:-agrarische meerwaarde. Het gaat dan
om een stijging van de grondwaarde ten gevolge van de
nieuw te realiseren bestemming. In de gangbare praktijk is
het moeilijk voor planontwikkelaars om deze waarde te in
casseren; de niet-agjrarische meerwaarde komt momenteel
vaak bij de grondeigenaar terecht. Dit kan, zeker bij een
minder goede situatlie op de woning- en bedrijfsterreinen-
markt, problemen opleveren voor de ontwikkelaar.
Een mogelijkheid om de meerwaarde te incasseren kan zijn
om als planontwikkelaar elders ruilgrond te verwerven. Via
het plan van toedeljng (ruilplan) zou vervolgens kunnen
worden geregeld dati de grond op de te ontwikkelen locatie
aan de planontwikkelaar wordt toegedeeld. Het gebruik
van de toedeling levert echter niet automatisch financieel
voordeel op voor de planontwikkelaar: mocht deze via uit
ruil grond op de te ontwikkelen locatie verkrijgen, dan zal
de niet-agrarische meerwaarde alsnog moeten worden
vergoed aan de oudeieigenaar. Toch kunnen hier mogelijk
heden liggen. Dit heeft te maken met het feit dat de toe
deling, zowel bij de vrijwillige kavelruil als bij een ruil
verkaveling, door onderhandelingen kan worden bepaald.
419
I999-10