Ethiek en geodesie
GEODESIE IS MEER DAN LANDMETEN
I b o van de Poel, docent ethiek aan de TU Delft
In 1949 schreef Tienstra
bij de instelling van de
opleiding Geodesie aan
de toenmalige Technische
Hogeschool Delft: "Voort
bouwend op de beste
tradities van het vak
zullen zij (de huidige en
toekomstige geodeten)...
in het diepe besef van de
verantwoordelijkheden
van de gestudeerde
mens, de vruchten van
wetenschappelijk denken
en onderzoek in prak
tische vormen moeten
dienstbaar maken aan de
vervulling van maatschap
pelijke behoeften".
Het idee dat geodetisch
ingenieurs een maat
schappelijke verantwoor
delijkheid hebben, is dus
minstens even oud als de
opleiding in Delft. De wij
ze waarop aan deze ver
antwoordelijkheid in het
onderwijs aandacht wordt
besteed aan de TU Delft,
was door de jaren heen
verschillend. Was het in
de jaren zeventig een
werkcollege 'Geodeet en
Maatschappij', sinds 1998
gaat het om een eind-
studievak 'Ethiek
en Geodesie'.
De noodzaak om aan ethiek aan
dacht te besteden, wordt alge
mener erkend. Zo publiceerde de
FIG (Federation Internationale des Géo-
mètres) in september 1998 een 'State
ment of ethical principles and model
code of professional conduct'. Aan de TU
Delft kreeg het ethiekonderwijs aan inge
nieurs een flinke impuls toen het College
van Bestuur in 1995 besloot dat in alle
technische opleidingen een vak Ethiek
en Techniek moest worden opgenomen.
Het vak Ethiek en Geodesie is een uit
vloeisel van dit besluit.
Geodesie vaak niet neutraal
Maar welke ethische vragen roept het
werk van geodetisch ingenieurs dan op?
Geodeten meten toch vooral en dat is
toch een neutrale aangelegenheid? In
veel gevallen is het antwoord 'nee'. Zo
staan metingen soms in dienst van maat
schappelijk omstreden projecten zoals
de Betuwelijn. Dergelijke infrastructu
rele projecten roepen ethische vragen op
rond onteigening en met betrekking tot
de kwestie of je het welzijn van de min
derheid (de omwonenden) mag opoffe
ren voor dat van de meerderheid. Twee
itudenten die ter afsluiting van het vak
Ethiek en Geodesie een werkstuk schre
ien over de Beneluxlijn in Rotterdam,
kwamen tot de conclusie dat het laatste
Ijieel moeilijk moreel te rechtvaardigen
is.
Je kunt de vraag stellen of zulke
maatschappelijke controverses nu het
jpakkie-an zijn van geodetisch ingeni
eurs. Zij hebben toch weinig of niets te
leggen over de aanleg van infrastruc
tuur? Twee andere studenten maakten in
dit verband een interessante vergelijking
tussen geodeten en de onderzoekers die
ijiet menselijk genoom in kaart brengen.
Peze onderzoekers hebben maar een
Jeer beperkte invloed op de wijze waarop
hun kennis wordt toegepast. Bovendien
zijn veel toepassingen niet of moeilijk
Jan tevoren te voorzien. Toch ontslaat
cjit hen niet van elke morele verantwoor
delijkheid. Als het duidelijk is dat kennis
Zeer waarschijnlijk voor bepaalde dubi-
quze doelen zal worden gebruikt, is de
Meten is ook afwegen.
GEODESIA 1999-12