An Introduction to the Theory of Spatial Object
Modelling for GIS
PUBLICATIE
Martien Molenaar, Taylor Francis,
London, 1998 (harde kaft ISBN
0-7484-0775-8 of zachte kaft ISBN
0-7484-0774-X).
Dit boek van Martien Molenaar is uit
geven in de serie 'Research Mono
graphs in Geographical Information
Systems' door Taylor Francis. Het
boek is feitelijk een overzicht van het
onderzoekswerk van Martien Mole
naar en zijn studenten aan zowel de
Landbouw Universiteit Wageningen
als het ITC te Enschede. Het is geba
seerd op hun publicaties die de laatste
tien jaar zijn verschenen in tijdschrif
ten en conferentie-proceedings. Hoe
wel de titel van het boek het woord
'Introduction' bevat (of wel misschien
juist daarom), betreft het geen lichte
kost. Het modelleren van ruimtelijke
objecten wordt op een formele wijze
aangepakt en onderbouwd met behulp
van wiskundige technieken.
Een centrale rol in de theorie is toege
kend aan het formele dataschema
(fds) voor de 'single valued vector
map' (swm). In wat meer gangbare
termen betreft dit een topologische
structuur voor een planaire partitie
van de tweedimensionale ruimte. Nu
vraagt u zich misschien af wat er dan
voor nieuws in dit boek wordt be
schreven, want topologie is al (bijna)
zo oud als GIS zelf en reeds in vele
GIS-pakketten en applicaties geïmple
menteerd. Het antwoord hierop is dat
dit nu voor het eerst op een dermate
grondige wijze wordt onderbouwd,
dat gesproken kan worden van een
theorie. Systemen hoeven dus niet
meer op drijfzand te worden ge
bouwd, maar hebben hiermee een
stevig fundament gekregen.
Het boek ziet er zeer verzorgd uit en
beslaat 246 pagina's, inclusief litera
tuurverwijzingen en een index. Het
materiaal is verdeeld over negen
hoofdstukken en geïllustreerd met vele
schematische figuren (118) en enkele
tabellen (7). In de inhoudsopgave zijn
hoofdstukken en secties voorzien van
een als ze een meer intuïtieve be-
Peter van
Oosterom
An Introduction to
the Theory of
Spatial Object Modelling
for GIS
schrijving betreffep en als inleiding tot het betreffende on
derwerp gezien kunnen worden. De overige hoofdstukken
en secties zijn van een hoger abstractieniveau en de concep
ten worden hier nfet wiskundige technieken onderbouwd.
In hoofdstuk 1 wordt de scope van het boek beschreven:
het conceptueel nfodelleren van ruimtelijke objecten. Een
object heeft één object-identificatie, die de thematische en
geometrische gegevens aan elkaar koppelt. Het conceptueel
modelleren bevindt zich tussen enerzijds de applicatie
modellering en anderzijds de logische en fysieke database
modellering, oftewel het betreft de generiek ruimtelijke
modelleeraspecten,
De hoofdstukken en 3 beschrijven respectievelijk de ras
ter- (of veld) en vector- (of object) modellering op een in
tuïtieve manier. Dit alles wel met een behoorlijk diepgang.
Zo komen bij de rasters onderwerpen aan de orde als: de
verschillende interpretatiemogelijkheden van een raster,
'Nyquist sampling! rate' voor het bepalen van benodigde
resolutie, typen vraagoperatoren voor rasters, combinatie
van meerdere rastejrbeelden, topologie van rasters (4- en 8-
buurprincipe), filters ('moving avera
ge', 'gradient', Sobol, Laplace, enz.) en
de quadtree-representatie van een ras
ter. Hoofdstuk 3 betreft vooral vector-
modelleren, hoewel nog enigszins
krampachtig wordt getracht aan te ge
ven dat een object ook met behulp van
rasters gemodelleerd kan worden. De
regels waaraan een topologische vec
torstructuur moet voldoen, worden
hier voor het eerst aangegeven. De
grote bijdrage van Martien Molenaar
aan het vakgebied van ruimtelijk mo
delleren is dat hij een zeer duidelijk en
expliciet onderscheid maakt tussen de
geometrische elementen aan de ene
kant en de terreinobjecten aan de an
dere kant. De geometrische elementen
zijn zelf weer onderverdeeld in de ba
sis-geometrische typen (node, edge,
face) met daarboven de bijbehorende
geometrische object typen (punt, lijn
en vlak objecten). Er zijn regels die de
mogelijke relaties beschrijven: twee edges mogen elkaar
niet snijden, een edge heeft precies één face links en één
face rechts, een lijnpbject kan uit meerdere edges bestaan,
een puntobject bestaat altijd maar uit precies één node, en
zovoort. Er zijn dus in totaal drie niveaus te onderscheiden
en pas op het niveau van de terreinobjecten komen de
thematische aspecten ook aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft
verder verschillende typen vragen die aan de vectorstruc
tuur kunnen wordén gesteld. Dit met een soort pseudo
code die wel wat weg heeft van de SQL-structuur, maar net
iets te vaag is om eenduidig te zijn.
33
GEODESIA
Martien Molenaar