A snijden: de geografische breedte van punt P. De geogra fische lengte A is de hoek tussen het nulmeridiaan-vlak en het vlak door P, loodrecht op het equatoriale vlak van de aarde en parallel aan de verticaal in P. De geodetische of landmeetkundige positie van dezelfde waarnemer in P wordt relatief ten opzichte van getrianguleerde punten be paald door middel van afstandmetingen of een driehoeks meting. Deze coördinaten zijn berekend op een referentie ellipsoïde. Aangezien de geografische coördinaten afhanke lijk zijn van massa-onregelmatigheden in de bodem, be hoeven de geodetische coördinaten niet gelijk te zijn aan de geografische waarden: het verschil tussen beide wordt de schietloodafwijking genoemd. De schietloodafwijking 0 is de hoek tussen de ellipsoïdische normaal in punt P en de normaal op de geoïde (dus in de richting van de zwaarte kracht), en kan worden ontbonden in de twee orthogonale componenten en T|: t, is de schietloodafwijking van de verticaal in de meridiaan (noord-zuidrichting) en r| is de schietloodafwijking in de eerste verticaal (oost-westrich ting). Aangezien de schietloodafwijking doorgaans klein is - in Nederland bedraagt deze maximaal 10" - kan het ver band tussen de geografische en geodetische coördinaten, en de schietloodafwijking als volgt worden weergegeven (fig. 1): 0 - (p r| (A-A,) cos tp (1) 0 V(r|2 ïf) De lokale verticaal is evenwijdig aan de normaal op de geoïde en daarmee eveneens evenwijdig aan de somvector van de aantrekkingskracht van de aardmassa en de middel puntvliedende kracht ten gevolge van de aardrotatie. Anders gezegd: de lokale verticaal loopt in dezelfde richting waarin een schietlood hangt. Aangezien de schietlood afwijking de hoek is tussen de normaal op de geoïde en de ellipsoïdische normaal, hangt de schietloodafwijking ener zijds af van de actuele vorm van de geoïde die wordt be- invloed door massaverschillen in de aardkorst en anderzijds van de definitie van de referentie-ellipsoïde waarop de geodetische coördinaten zijn berekend. Fig. 1 toont het verband tussen de ellipsoïde, de geoïde en de schietlood afwijking 0. Omdat de schietloodafwijking de hoek is tussen de nor maal op de geoïde en de ellipsoïdische normaal, geeft de schietloodafwijking in ieder willekeurig punt aan wat de gradiënt van de geoïde is in dat betreffende punt. Met andere woorden, als de geografische coördinaten van een punt gelijk zijn aan de geodetische coördinaten, is de hel ling van de geoïde in dat punt gelijk aan nul en loopt het raakvlak aan de geoïde evenwijdig aan het raakvlak van de referentie-ellipsoïde. De relatie tussen de schietloodafwij king en de verandering in geoïdehoogte kan, uitgaande dat de aarde bolvormig is, als volgt worden benaderd: -0N/(R dtp) (2) tl -oN/(R cos(tp) 0A) waarin R de straal van de raakbol in punt P is en 5N/d(p en 3N/9A. de verandering in geoïde hoogte per lengte-eenheid in respec tievelijk de noord-zuid- en oost-west- richting. F'g- 2- Stermetingen met behulp Het Zeiss Ni2- yan een n j2-astrolabium astrolabium waar mee op zeven ver- In de periode 1997-'99 zijn op zeven schillende stations geodetische stations, verspreid over in Nederlandgeo- heel Nederland, astro-geodetische me- detisch-astronomi- tingen uitgevoerd. Met behulp van sche waarnemingen een Zeiss Ni2-astrolabium (tweede zijn verricht. De orde veldinstrument) werden op deze gemiddelde externe stations simultaan de geografische precisie waarmee lengte en breedte bepaald volgens de de schietloodafwij- Gauss-methode. Hierbij wordt het kingscomponenten tijdstip genoteerd, waarop sterren een en XI kunnen bepaalde zenitafstand C, bereiken. Bij worden vastgesteld, dit instrument is dat een vaste zenit- hedraagt ongeveer afstand van ongeveer 30°. Uit waar- (f',3 per meetnacht nemingen aan verschillende sterren, (foto: P. Leonhart). verspreid over alle windstreken, vol gen de geografische lengte- en breedte graad. Het verband tussen de zenitaf stand het bepaalde doorgangstijd stip (GAST schijnbare sterrentijd te Greenwich) van een waargenomen ster met de sferische coördinaten (oc, 8) en de geografische positie (0, A) van de waarnemer wordt gegeven door: cos^ sin0 sinö cos0 cosS cos(GAST A - a) (3) Door het tijdstip te bepalen waarop tenminste twee verschillende sterren een bepaalde zenitafstand bereiken, kan de geografische positie (0, A) van de waarnemer worden opgelost. Na deel is dat naast het bepalen van het doorgangstijdstip ook de zenitafstand nauwkeurig bekend moet zijn. Dit be- 156 2000-4 GEODESIA

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2000 | | pagina 6