GEODESIA
Gemeentelijk Functioned Ontwerp (GFO) zou de basis
moeten vormen van de gemeentelijke geautomatiseerde
vastgoedinformatievoorziening. Hij constateerde een tijde
lijke stagnatie in de deelname van gemeenten aan de basis-
kaart, omdat die ondergeschikt moet worden gemaakt aan
de ontwikkeling van beleidsplannen voor de gemeentelijke
vastgoedinformatievoorziening. De GBKN zou volgens
deze visie een afgeleide moeten worden van de gemeente
lijke basiskaart! Hij ziet een centrale rol voor de gemeenten
bij de bijhouding van de GBKN. De (afstandelijke) relatie
tussen de nutsbedrijven en de GBKN werd verwoord door
Pistorius [11]. Hij wees op het betrekkelijke belang van de
nutsbedrijven bij de GBKN. De autonome opstelling van
Kadastervestigingen en PKC's leidde tot ongewenste pluri
forme kaarten in de verschillende regio's. Een meer centra
le sturing werd wenselijk geacht. Deelname van gemeenten
was lang niet altijd het geval, waardoor een systematische
realisatie werd bemoeilijkt. Hij vond dat het Kadaster c.q.
de rijksoverheid in deze gevallen zou moeten voorfinancie
ren. Als gevolg van de ontwikkelingen in de automatisering
zal er behoefte ontstaan aan een versnelling van de GBKN-
productie.
Het Kadaster bleef de initiatiefnemer en stimulator van de
GBKN. Steeds meer echter kwamen de budgetten onder
druk, omdat het Kadaster van het ministerie opdracht had
gekregen om uitgavendekkend te worden. De kadastrale
bijdrage van 50% kwam daardoor ter discussie te staan.
Uitvoerige studies en onderzoeken werden gedaan om het
nut van de GBKN voor het Kadaster in geld uit te drukken.
Steeds duidelijker werd dat een bijdrage van 50% veel te
hoog was om het nut voor het Kadaster te dekken. Discus
sies in de PKC's om de bijdrage van het Kadaster omlaag te
brengen, verliepen moeizaam. In sommige provincies zoals
Noord-Holland lukte het om het kadastrale aandeel terug
te brengen tot 40%.
De vertegenwoordigers van gemeenten bleven zich terug
houdend opstellen, omdat ze de invloed van het Kadaster te
groot vonden. In het kader van de decentralisatie van rijks
taken werd de GBKN als een gemeentelijke verantwoorde
lijkheid gezien. Tegelijkertijd echter bleek dat vele indivi
duele gemeenten niet de financiële ruimte kregen van het
gemeentebestuur voor een structurele aanpak van de kaart
vervaardiging. Men was gewend kaartvervaardiging als een
onderdeel te zien van stadsontwikkelingsplannen en was
er niet van te overtuigen dat een structurele kaartvervaar
diging als lange-termijn-investering zijn vruchten zou af
werpen.
Nutsbedrijven zagen wel het nut van de GBKN voor hun
leidingenregistratie, maar zagen veelal op tegen de con
versie van hun leidingengegevens naar een nieuwe kaart.
Ook was het moeilijk een beleid te ontwikkelen als de
GBKN niet binnen afzienbare tijd beschikbaar zou komen
voor hun gehele verzorgingsgebied. De nutsbedrijven
bleven ijveren voor een uitgeklede GBKN waarin de ge
meenten zich absoluut niet konden vinden. Bovendien be
gonnen de mogelijkheden van de automatisering voor de
leidingenregistratie zichtbaar te worden. De ontwikkeling
van automatiseringsplannen vergde
veel tijd en geld, waardoor men niet
altijd toe was aan de ingebruikneming
van de GBKN. Niettemin kwam de
GBKN in een aantal provincies rede
lijk van de grond door de structurele
deelname van de nutsbedrijven. De
provinciale meerjarenplannen bleken
daarbij een belangrijke stimulans.
In april 1990 bracht de Ravi een rap
port uit met een inventarisatie van de
stand van zaken en ontwikkelingen op
het gebied van de grootschalige basis
bestanden [12]. Er werd een waslijst
aan knelpunten opgesomd van techni
sche aard (standaardisatie), met be
trekking tot het gebruik (diversiteit
productspecificaties) en op technisch-
organisatorisch gebied (automatise
ring, bijhouding). Ook werden knel
punten van bestuurlijke aard gecon
stateerd (afstemming vraag en aan
bod, samenwerking Kadaster-gemeen
ten, financiering en kostenverdeling).
Vooral de financiering van het ge
meentelijk aandeel en de waardering
van bestaand kaartmateriaal bleken
een probleem te vormen. Bij het Ka
daster speelde de komende financiële
verzelfstandiging een grote rol, waarbij
het principe van kostendekkendheid
bij de investeringen in de GBKN
stringenter zou worden toegepast.
In september 1990 stuurde het Kadas
ter een voorstel aan staatssecretaris
Heerma voor een planmatige vervaar
diging van de GBKN in een periode
van tien jaar. Als randvoorwaarden
werden genoemd: kadasteraandeel
niet hoger dan 40%, maximaal ge
bruik van goed kadastraal kaartmate
riaal, hogere prioriteitsstelling voor de
GBKN bij het Kadaster. Aan het einde
van het jaar echter bleek dat het Ka
daster een miljoenentekort had over
het jaar 1990. Als mede-oorzaak werd
door de staatssecretaris de investering
in de GBKN gezien. Hij gelastte een
forse ombuiging en liet blijken de
GBKN niet als kerntaak van het Ka
daster te zien. Hij kondigde aan dat
het Koninklijk Besluit zou worden in
getrokken en dat de passages over de
GBKN in de onrwerp-Kadasterwet
zouden worden geschrapt. Hij zag het
Kadaster als één van de deelnemers in
de GBKN en achtte deelname aan de
GBKN-projecten alleen acceptabel als
324