mg A s-S SfSsgSg Fig. 3. NAP als geodetisch hoogtesysteem g 2000-9 GEODESIA schillen zijn in de orde van grootte van min twee centi meter in het westen van Nederland tot zo'n plus drie centi meter in Zuidoost-Nederland. Bij het berekenen van deze verschillen is het ondergrondse merk op de Dam als basis punt gebruikt. Een beweging van dit ondergrondse merk is dan ook niet uit de figuur af te leiden. Als dit punt echter gezakt is, dan zullen alle andere NAP-merken met evenveel hoeveelheid dalen. 'VST AA «w8jsft SC. iA Verschillen tussen gepubliceerde NAP-hoogten en NAP-hoogten berekend met de voorlopige) resultaten van de Vijfde Nauw keurigheidswater passing, waarbij de hoogte van Amsterdam is De figuur laat duidelijk zien dat een systematische vervor ming in de gepubliceerde NAP- hoogten aanwezig is. De oorzaak hiervan wordt voornamelijk gezocht in onderlinge beweging van ondergrondse merken. Overgebleven fouten in de (oplossing van) de Tweede Nauwkeurigheidswater passing resulterend in niet g eheel juis te hoogten van de ondergrondse mer ken kunnen echter ook een (kleine) rol spelen. Op het eerste oog lijkt de definitie van het NAP nogal triviaal. Gelet op de aangetoonde vervorming heeft de Meetkundige Dienst als beheerder van het NAP zich toch de vraag gesteld of de huidige definitie van het NAP als hoogtereferentie voor Nederland vol staat. Niet zozeer om een nieuw of ander hoogtesysteem te introduceren, wel om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst het NAP als het Neder landse hoogtesysteem bruikbaar blijft. Het is opvallend dat naast de talrijke (historische) beschrijvingen nergens de definitie van het NAP als geodetisch referentiesysteem is beschreven. In het verleden zijn wel het ontstaan en de instandhouding van het NAP als (his torisch) peil precies beschreven [7] [8]. Het NAP is een historisch bepaald re- ferentievlak en niet per definitie een fysisch referentievlak als gemiddeld zeeniveau. Deze referentie is in de nu Hoogte en zwaartekracht Potentiaalverschillen geven aan in welke richting water stroomt. Een afgesloten wateroppervlak, zonder externe invloe den als wind en stroming, zal een vlak van gelijke potentiaal aannemen, een equipotentiaalvlak. Ten gevolge van variaties in het aardse zwaartekrachtsveld is het equipotentiaalvlak een enigszins hobbelig vlak. Het potentiaalvlak door een punt wordt meestal uitgedrukt ten opzichte van een referentie-equipotentiaalvlak op gemiddeld zeeniveau, de geoïde. Om praktische reden is het wenselijk om deze potentiaalverschillen om te rekenen naar een herkenbare maat in bijvoorbeeld meters. De basisformule voor hoogtesystemen is eenvoudig op te schrijven als waar h de hoogte [m], C de (geo) potentiaal [m2/s2] en g de zwaartekrachtversnelling is [m/s2]. Verschillende hoogtesystemen onderscheiden zich door de manier waarop met het zwaartekrachtsveld wordt omgegaan, de keuze van g in de basisformule. Hiermee worden dan tevens aannamen gedaan over de massaverdeling in de aarde, is het hoogtegetal in meer of mindere mate van praktische betekenis en resulteert de keuze in een algoritme voor het corrigeren van geodetische waarnemingen. Twee veel toegepaste hoogtesystemen zijn orthometrische hoogten en normaalhoogten. Voor het berekenen van ortho metrische hoogten moeten waterpassingen worden gecorri geerd op basis van waargenomen zwaartekrachtvariaties (de zgn. orthometrische correctie). Bij normaalhoogten gebeurt dit op basis van een modelzwaartekracht, zodat geen aannamen hoeven te worden gedaan over de dichtheid van de aarde. Deze normaalzwaartekracht wordt berekend op basis van een set formules en parameters die horen bij een definitie van een geo detisch referentiesysteem. Bij de keuze voor een systeem van normaalhoogten ligt het voor de hand om te kiezen voor de modelzwaartekracht op basis van het geodetisch referentie systeem GRS80 dat ook de referentie vormt voor ETRS89. In Nederland is het verschil tussen orthometrische en normaal hoogten verwaarloosbaar. Waterpassingen hoeven in de prak tijk dan ook niet op basis van zwaartekrachtgegevens te worden gecorrigeerd. Alleen bij nauwkeurigheidswaterpassingen in Limburg kan het voorkomen dat een orthometrische correctie van enkele millimeters een waterpaskring beter doet sluiten. Ter vergelijking, in de Alpen zijn de verschillen tussen hoogte systemen wel significant, ze kunnen zelfs oplopen tot meerdere decimeters 388

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2000 | | pagina 22