A
Denk aan de mens
2000-9 GEODESLA
Interview met prof. dr. ir. W. Baarda, emeritus hoogleraar aan de TU Delft en oud-voorzitter
van de Nederlandse Commissie voor Geodesie
Veel van de betrokkenen bij de herziening van de
geometrische infrastructuur waren benieuwd naar
de visie van prof. Baarda, de nestor en leraar van
geodeten en onder meer ontwerper van geodeti
sche theorieën, systemen en rekenmethoden.
Prof. Baarda kan, voor de praktijk en voor dit mo
ment, helemaal achter de gemaakte keuze voor de
geometrische infrastructuur staan. Het is een goe
de oplossing, vindt hij, maar hij waarschuwt dat
achter die oplossing veel meer schuilt, namelijk de
achtergrondtheorie van deze hele materie. Daar
over geeft hij eerst zijn visie.
Kanteling en helling
In de eerste plaats wat betreft de waterpassing. Omdat de aarde
beweegt en er deformatie optreedt, is de precieze definitie van
waterpashoogte in Nederland interessant. Die hangt samen met
de kanteling van ons land. Rijkswaterstaat heeft naar die kante
ling, in samenhang met de relatieve stijging van de zeespiegel,
een geofysisch onderzoek laten doen of geofysici een kanteling
kunnen voorspellen. Merkwaardigerwijze komt dat onderzoek
uit op de helft van de kanteling die door de waterpassing is ge
constateerd. Vraag is nu of de Vijfde Nauwkeurigheidswaterpas
sing in de richting van de geofysici komt of niet. Het is daarom
van groot belang dat die waterpassing wetenschappelijk zoveel
mogelijk verantwoord is. Daar hangt vanaf of Rijkswaterstaat
voorspellingen kan gaan doen over de relatieve beweging van het
land ten opzichte van de zee.
Toeristisch NAP-nulpunt bij de Stopera te Amsterdam. De onder
grondse merken op de Veluwe zijn een betere basis.
Maar er is nog meer. Tegenwoordig wordt bij waterpassing met
behulp van gravimetrie een geoïde berekend; dat is eigenlijk een
(water)vlak dat loodrecht staat op de zwaartekracht. De resulta
ten van geoïde en waterpassing samen kunnen worden vergele
ken met de hoogtebepaling met GPS uit satellieten. Die twee
blijken nu een helling te vertonen ten opzichte van
elkaar. Prof. Baarda noemt de invloed van een ex
centriciteit van de oorsprong van het (wereld)coör-
dinatenstelsel ten opzichte van het massacentrum
van de aarde als een mogelijke oorzaak. Wat is de
moeilijkheid?
De ellipsoïde waar we mondiaal op rekenen, wordt
tegenwoordig in ligging helemaal bepaald uit satel
lietmetingen. Als er een excentriciteit bestaat, zou
die dus uit de satellietmetingen kunnen voortko
men. Satellietdeskundigen beweren echter dat de
excentriciteit van hun metingen niet meer dan een paar centime
ter bedraagt, teiwijl uit de helling van de geoïde een paar meter
komt. Vergelijk ik de mondiale berekeningen met die van De
Min, dan is de helling van de Nederlandse geoïde tweemaal zo
groot en dat zou weer kunnen zitten in het gebruik van zwaarte
krachtmetingen op zee. Er moeten nu verschillende dingen wor
den uitgezocht, met name het hellingsprobleem. Als dat niet ge
beurt, is het dubieus hoe het zit met die kanteling van Neder
land. Als ik op dit probleem mijn gravimetrietheorie toepas en
voor zwaartekracht gecorrigeerde waterpasresultaten deel door
de zwaartekracht in het nulpunt van de waterpassing, verkrijg ik
echte 'waterpashoogten'. Combinatie met de geoïdehoogte geeft
ruwweg de GPS-hoogte, beide hoogten ten opzichte van de el
lipsoïde. Gebruikelijk is om deze waterpashoogte te vervangen
door de orthometrische of normaalhoogte, maar dit zijn eigen
lijk relicten uit het verleden, een restje van de oude geodesie toen
er nog geen GPS was. Een probleem daarbij is nog de betrekke
lijke nauwkeurigheid van de geoïdeberekening en GPS-hoogte-
bepaling. Dit zijn enkele van de redenen waarom ik twijfel of er
wel voldoende naar de theoretische achtergrond is gekeken.
De herziening
Na dit college voor de Geodesia-redactie is er voldoende basis
voor de beantwoording van enkele vragen over de herziening:
Bent u het eens met de keuze voor twee stelsels (RD en ETRS89)?
Op dit moment is dit vanuit de gebruikers gezien voorlopig de
beste en de meest logische keuze, zeker als je daarbij denkt aan
de bestaande grote archiefbestanden. Over tien jaar zal er wel
licht een andere oplossing worden gekozen, maar dat hangt af
van de ontwikkelingen. Als je zou overgaan op ETRS alleen,
heeft dat voordelen; je moet alleen transformeren als je iets met
je archieven gaat doen en nu moet je altijd transformeren.
Als die archiefbestanden er niet waren, zou u dan de voorkeur geven
aan één stelsel (ETRS89)?
Ik heb vroeger al eens een ruimtelijke theorie opgezet, waaruit
bleek dat het niet zoveel uitmaakt welke referentie je kiest. Nu
GPS beter wordt, heb je de mogelijkheid om in een nieuw stel
sel driedimensionaal te gaan werken. Het valt of staat met de
hoogtebepaling met GPS. Ik verwacht dat men straks kiest voor
een driedimensionaal stelsel en dan valt de hoogtebepaling uit
416