Uit de Com "Dic& tylMt Het septembernummer van Geodesia is een mooi voorbeeld van een stuk goed doortimmerde voorlichting over een aantal belangrijke beslissingen in de Nederlandse geodetische be roepspraktijk. De geodeten 'pur sang' kwamen aan het woord over de theo retische onderbouwing van de besluit vorming met betrekking tot de hori zontale en de verticale referentiesyste men. Daarnaast was er veel ruimte voor reacties van het 'voetvolk' in de praktijk van geodesie en geo-informa- tica, dat belast is met het opnemen en aanleveren van ruimtelijke gegevens voor een groot aantal toepassingsge bieden. Ik vond het ook een goede slag van de redactie om het gesprek met professor Baarda op te nemen in de rapportage. Hij geeft immers, niet geheel onver wacht overigens, commentaar dat de wetenschap binnen de beperkingen van het in de praktijk haalbare stelt. Daarbij beperkt hij zich niet tot wat praktijktechnisch haalbaar en relevant is, maar ook wat organisatorisch en in stitutioneel redelijk mogelijk is. Vooral die laatste aspecten van de geo detische en geo-informaticapraktijk interesseren mij omdat voor de ont wikkeling van de Nederlandse infra structuur voor de ruimtelijke informa tievoorziening efficiëntie, doelmatig heid, betrouwbaarheid, en verande ringsgezindheid van de organisaties die de verantwoordelijkheid hebben voor de kernbestanden, essentieel zijn. De eerste hieruit voortvloeiende vraag is wat nu precies deze kernbestanden qua definitie en inhoud zijn? In welk spanningsveld tussen gebruiker en producent worden die bepaald? Hoe wordt voorkomen dat de vraag exorbi tant wordt, waardoor de bestanden ge compliceerd, niet bij te houden en uit eindelijk voor de belastingbetaler te duur worden? Producenten van zulke geografische kernbestanden zijn natuurlijke mono polies en daarmee wordt ook aangege ven dat alle andere geodetische en geo- informaticaproducten en -diensten in de vrije markt plaats kunnen vinden. Welk milieu van beleid en beheer kan worden opgezet waarin manage ment en perso neel gestimuleerd en beloond wor den efficiënt, betrouwbaar en doelma tig te werk te gaan? De ervaring leert dat de natuurlijke en wettelijke mono polies van de overheid binnen de re glementaire set-up van de ambtenarij moeilijk aan deze voorwaarden kun nen voldoen. Het kadaster als Z.B.O. heeft aangetoond dat het ook anders kan. Verder ligt er het probleem van de fi nanciering van de kernbestanden. Het was duidelijk één van de verwachtings patronen in het septembernummer, dat het hier gaat om infrastructurele voorzieningen die door de overheid getroffen moeten worden tegen zo laag mogelijke kosten. Merkwaardig dat het heel gewoon wordt gevonden dat het onderhoud van het Nederlandse wegennet, ook als infrastructurele voorziening, onder meer wordt be taald uit accijns op benzine en wegen belasting. Waarom moeten basisgege vens van de overheid dan tegen zo laag mogelijke kosten beschikbaar worden gesteld? En wat zijn 'zo laag mogelijke kosten?' Zoals Minister van Boxtel heeft voorgesteld, zouden dat de ver- strekkingskosten moeten zijn. Maar in een ICT-omgeving zijn die verwaar loosbaar klein ten opzichte van de in winning, be- en verwerking. In dat ge val ontbreekt er tussen producent en klant een deel van het spanningsveld dat tot efficiëntie en doelmatigheid leidt, namelijk de kosten voor het pro duct. De klant kan ongelimiteerd naar inhoud en bijhouding vragen, want er zijn geen noemenswaardige hogere kosten aan verbonden. Dat plaatst het monopolie binnen de overheid in een buitengewoon zwakke positie in de verdediging van vereiste budgetten. De afhankelijkheid van de kernbe stand-producenten van de traditionele budgetteringsprocessen binnen de centrale overheid leidt ook niet tot een bedrijfsomgeving waarin vernieuwing, efficiëntie en doelmatigheid beloond worden. De ervaring is dat prestatie en hogere efficiëntie eerder met lagere budgetten worden afgestraft dan be loond met aanmoedigende stimulan sen. Deze wat cynische opmerking be rust overigens wel op bijna dertig jaar ervaring in een nationaal kartografisch bedrijf. De besluitvorming over de horizontale en verticale referentiesystemen is we tenschappelijk goed onderbouwd. Ook wordt erkend dat strikte weten schappelijke toepassing in de praktijk op problemen stuit. De opmerkingen van bijvoorbeeld Baarda en Brouwer over de institutionele en organisatori sche problematiek zijn echter slechts van praktische, daarom niet minder belangrijke, aard. Toch is het mogelijk om, uitgaande van het feit dat we met natuurlijke monopolies te maken heb ben, een theoretisch gesloten betoog vanuit de economie op te bouwen dat de condities van economische effi ciëntie in distributie en prijsbepaling van overheidskernbestanden aanpakt. Daarbij moet wel worden aangetekend dat 'economische efficiëntie' altijd moet worden gezien in vooraf gedefi nieerd overheidsbeleid. Het lijkt mij nuttig om vanuit zo'n theoretisch be toog daarna de praktijkbeperkingen te bepalen en misschien tot een nuttige aanpak te komen. In het kort komt zo'n beleid bijvoor beeld neer op het volgende. De over heid moet absolute toegang hebben tot betrouwbare, bijgehouden en tijdi ge kernbestanden van geo-informatie voor haar eigen taken tegen zo laag mogelijke kosten. Verder wil deze overheid deze bestanden zo breed mo gelijk in het land laten gebruiken om zo positieve externaliteiten te bewerk stelligen en transactiekosten in de eco nomie te beperken. Tenslotte wil de overheid op termijn de bijhouding niet langer subsidiëren. Uitgaande van deze randvoorwaarden heb ik een mo del ontwikkeld, dat tot een aantal inte ressante conclusies komt.1) Samenvattend zijn die: producenten van de kernbestanden mogen, als na- 526 2000-II GEODESIA 0 Zie verder: Groot R., Regulatory Reform of Government and the future performance of National Surveys, Computers, Environment and Urban Systems (2001) Pergamon. (in press). Special Issue on Cadastre. Voor een Nederlandse samenvatting zie het oktober nummer van VI Matrix.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2000 | | pagina 40