Pragmatische aanpak uniformering GBKN
VERSLAG
Eén van de doelstellingen van het Lan
delijk Samenwerkingsverband GBKN
(LSV) is om te bevorderen dat er één
landelijk gelijke GBKN gaat ontstaan.
Voor dat doel zijn in 1999 drie pro
jectgroepen in het leven geroepen,
voor respectievelijk uniformering,
voor verkoop en distributie, en voor
bijhouding. De Projectgroep Unifor
mering heeft zijn eindrapport onlangs
afgerond en presenteerde dit op 31 ok
tober 2000 op een studiemiddag aan
de geodetische wereld. Vijf sprekers
vertelden zo'n honderd aanwezigen
wat er in het project was gedaan en
wat de resultaten van het onderzoek
zijn.
In het project waren vier activiteiten
gedefinieerd:
maken van een bestek voor de uni
formering van GBKN's;
meerwaarde-onderzoek (welke gege
vens zijn gewenst door wie, en wat
doet men er eigenlijk mee);
uitvoeren van vier pilots (gemeente
Hoogeveen, gemeente Capelle aan
den IJssel, regionaal samenwerkings
verband Zeeland, Basiskaart Noord-
Holland);
inhoudsbeschrijving van een unifor
me GBKN.
Ad van der
Meer,
redacteur.
Projectgroepleider
Joost Cammeraat
licht het eind
rapport toe.
Daar zijn vervolgens acht onderzoeks
vragen op losgelaten, waaraan de pro
jectgroep de volgende conclusies ver
bonden heeft.
1. Welk uniformeringsniveau moet
worden gekozen
Als startpunt was gekozen voor drie
niveaus:
een v\akvoorhereide GBKN met objectgerichte gebou
wen, uiterlijk 2002;
een vlakgericbte GBKN met gebouwenidentificatie,
'streven' 2002;
een volledig objectgerichte GBKN, na 2002.
Met interviews bij een groot aantal GBKN-gebruikers is
geïnventariseerd welke meerwaarde elk uniformeringsni
veau nu eigenlijk had. Het bleek onverstandig te zijn om er
drie niveaus op na te gaan houden. Het eerste niveau had
op zichzelf te weinig meerwaarde. An
derzijds bleek het derde niveau eigen
lijk 'een brug te ver': zo'n GBKN is
vooralsnog alleen interessant voor de
gemeenten; nutsbedrijven en water
schappen hebben er nauwelijks wat
aan. Het tweede niveau sluit het meest
aan bij de koppelings- en presentatie
behoeften van de gebruikers, en is een
goede basis voor het geval een gebruiker eigen objecten wil
gaan vormen.
2. Hoe moeten/kunnen gebouwen in de GBKN worden op
genomen
De landelijke discussie over wat een gebouw nu precies is,
wat voor unieke identificatie je er aan zou moeten hangen,
en hoe je moet omgaan met verblijfseenheden (zoals appar
tementen in een flatgebouw), heeft nog steeds geen duide
lijk resultaat opgeleverd. De projectgroep concludeert dan
ook dat een 'echte' objectgerichte koppeling van een ge-
bouwvlak met een identificatie niet haalbaar is; voorgesteld
wordt om de ontwikkelingen rond de 'authentieke gebou
wenregistratie' af te wachten. Om toch een soort identifica
tie in de GBKN-gebouwen te krijgen, moeten er vanuit het
ACN en/of gemeentelijke adres-coördinatenbestanden
centroïden in de GBKN worden geplaatst, waarin straat-
en huisnummerinformatie verborgen zit; een pragmatische
oplossing waarmee de GBKN voorlopig in de koppelings
behoefte kan voorzien. Het is wel gebleken dat met name
het ACN niet altijd een goede koppeling geeft: gemiddeld
ligt rond de 90% van de coördinaten binnen een gebouw.
Kwaliteitsverbetering van het ACN kan overigens nog wei
eens een kostbare zaak worden.
3. Wat zijn de migratiekosten?
De projectgroep was aanvankelijk van plan om voor te
rekenen dat de migratie rond de tien miljoen gulden zou
gaan kosten. Uit de pilots bleek echter dat de migratie
inspanningen erg variabel zijn: bij onbebouwd is een pres
tatie van 6 tot 60 ha/uur mogelijk, bij bebouwd gebied
varieert dat van 1 tot 8 ha/uur. Een 'landelijk gemiddelde'
zou erg theoretisch zijn, omdat er door veel factoren grote
afwijkingen kunnen ontstaan bij de regionale projecten
(zoals de kwaliteit van de bestanden, en de hoeveelheid
werk om de GBKN om te bouwen naar de standaard).
Aanbevolen wordt om het LSV een algoritme te laten ont
wikkelen waarin de mogelijke kostenfactoren zijn opgeno-
575
GEODESIA
Landelijk
Samenwerkingsverband